-

Wael (15): „Ik ben nu een maand hier in Za’atari. Waarom ik vertrokken ben? Wat een vraag.

In het begin konden we overleven. We renden naar de schuilkelders, we verstopten ons, en we leefden. Maar nu vernietigen de wapens zelfs deze kelders. Ik kon er niet meer tegen: de bombardementen, de vernietiging, de martelingen.

Thuis in Syrië groeven we een gat in de tuin waarin we ons verstopten. Telkens als er gewapende mannen over straat liepen, klom ik erin, samen met mijn twee broers. Mijn moeder bedekte het gat met ijzer en strooide er zand overheen. En we wachtten, soms urenlang.

De laatste keer dat ik in het gat zat, was van zeven uur ’s morgens tot vijf uur ’s middags. Het was verschrikkelijk – ik was zo bang dat ze ons zouden vinden en ons vermoorden.

Op een keer werd ik opgepakt samen met honderden andere mensen. De kinderen uit de groep werden apart van de volwassenen opgesloten. We werden in een kleine cel gepropt. We konden nergens heen – er was zelfs geen toilet, alleen een gat in de vloer.

Er was een groep kleine kinderen van wie de ouders werden gezocht. Ze waren ongeveer met z’n dertienen. Zij kregen geen eten of drinken. Deze kinderen waren zelfs te zwak om te huilen. Ze lagen daar gewoon, op de vloer. Ook werden ze telkens geslagen met stokken, erger dan wij.

Ik kende een jongen die Ala’a heette. Hij was maar zes jaar oud en hoorde ook bij die groep. Ze vertelden zijn vader dat Ala’a zou sterven, tenzij hij zich aangaf. Dit jongetje werd meer gemarteld dan wie dan ook in de cel. Ze behandelden hem alsof hij een hond was. Hij was zo zwak dat hij constant flauwviel. Hij begreep niet wat er gebeurde. Heel de tijd was hij erg bang. Ik zag hem sterven.

Als we met elkaar praatten, werden we keihard geslagen, keer op keer. Dus spraken we niet. Alles wat we hoorden was gegil, gehuil en stilte. Toen we de cel uitkwamen, voelde het alsof ik aan de dood was ontsnapt.

Elke Syriër is geestelijk kapot door deze oorlog, maar het lijkt alsof niemand ons wil helpen. Als er ook maar 1 procent menselijkheid in de wereld was, dan zou dit alles niet gebeuren. Het voelt alsof ik van binnen sterf. Als ik echt overlijd, is alles tenminste voorbij.”

Wael begint te huilen.

„Als je vrouwen en kinderen ziet gillen en sterven, doet dat wat met je. Voorheen lachte ik de hele tijd, nu niet meer. Wat heb ik om te lachen? Sommige kinderen in mijn dorp zijn stom geworden door wat ze gezien hebben. Ze begrijpen niet waarom dit gebeurt – niemand van ons begrijpt dat eigenlijk.

Ik weet niet hoe ik ooit mijn leven weer op kan pakken, er is voor mij geen mogelijkheid om een nieuwe bladzijde te beginnen. Ik heb gezien hoe kinderen afgeslacht werden. Ik denk niet dat het ooit nog goed komt met mij.”

-

Wael en Mohammed zitten allebei in Za’atari, een vluchtelingenkamp in Jordanië. Hun levensverhaal is opgetekend door stichting Save the Children. Deze organisatie publiceerde begin de week vijftien getuigenissen van jonge Syrische oorlogsslachtoffers in het rapport ”Untold Atrocities”.

www.savethechildren.nl

Lees hier meer verhalen van Syrische jongeren (Engels).


-

Mohammad (17): „In mijn dorp is een 2-jarig meisje neergeschoten. Ze liep, deed niets dan gewoon wat lopen, en toen doodden ze haar. Ik zag haar lichaam met mijn eigen ogen. De kogel zat naast haar hart, dus ze stierf meteen. Ze hadden geen kans om haar te redden. Een 2-jarig meisje!

Een tijdje geleden was er een demonstratie in mijn dorp. Sommige kinderen deden ook mee. Als straf gingen gewapende mannen een school binnen. Ze selecteerden willekeurig vijftig kinderen, van groep 1 tot groep 7. Ze namen hen mee naar buiten en trokken hun vingernagels uit. Veel van deze kinderen waren zes jaar oud, maar zes jaar!

Mensen in Syrië sterven. Ze worden opgepakt. Er wordt ingebroken in hun woningen. Huizen worden gebombardeerd, familieleden worden vermoord of opgesloten. Geen enkel gezin is ongeschonden. En niemand weet wat er morgen gaat gebeuren. Als ik mijn familie nu bel, leven ze nog, maar ze kunnen over vijf minuten dood zijn.

We liepen een keer op straat, er werd geschoten. We raakten allemaal gewond. Mijn moeder werd geraakt door een kogel, en ook mijn twee zussen. In hun benen. Zij overleefden het, mijn oom stierf. Er was geen reden voor de schietpartij.

De bewapende mannen op straat zeggen: „Oké, zullen we deze jongen neerschieten? Of anders deze vrouw – wie wil haar dood maken?”

In een ander dorp, vlakbij, gingen ze van huis tot huis. Ik heb gehoord dat ze een schuilkelder vonden met vijftig kinderen erin. Ze hebben hen allemaal doodgeschoten. Sommigen werden in het hoofd geschoten, anderen werden vermoord met messen. Ik begrijp niet hoe ze dit kunnen doen, hoe ook maar iemand dat kan doen.

Ik wil op elke mogelijke manier de hele wereld laten weten wat er op dit moment gebeurt in Syrië. Dit is echt, dit is realiteit. Ik wil dat heel de wereld luistert.”