De aanvallen vonden 4 augustus plaats. De aanvallers gingen stelselmatig te werk; ze gingen van huis tot huis, waarbij in sommige gevallen hele gezinnen werden uitgemoord. In andere gevallen werden de mannen omgebracht en werden vrouwen en kinderen meegenomen als gijzelaars. De dorpelingen waren alawieten, een tak van de sjiitische islam die de ruggengraat vormt van het regime van president Bashar Assad en die door soennitische moslimextremisten als afvalligen worden beschouwd.

Het optreden van de opstandelingen kan volgens HRW worden beschouwd als een misdaad tegen de menselijkheid. De bevindingen van de groep voeden de toenemende zorg in het Westen over de tactieken van een deel van de opstandelingen in Syrië en de toenemende invloed van jihadisten, onder wie buitenlandse strijders die verbonden zijn met Al-Qaida.

Onderzoekers van de Verenigde Naties beschuldigen beide kampen in de Syrische burgeroorlog van oorlogsmisdaden.