Wim: Mag je als je God zoekt door de Bijbel te lezen en te bidden (zoals veel gemeenteleden doen) heel concreet erop vertrouwen dat God je zal verhoren? Of mag je dat zo niet zien, omdat God beslist over behoud of verderf en het daarom niet zeker is of God op Zijn tijd zal verhoren?
----
Ds. Visscher: Je vraag over het zoeken naar God en of je Hem ook zult vinden, gaat eigenlijk over de ware bekering. Ik zal die vraag vanuit de Bijbel beantwoorden. In Johannes 6 zien we de Heere Jezus omringd door mensen in de synagoge in Kapernaüm. Ze hebben brood en vis van de Heere gekregen en ze zijn op zoek naar Jezus (vers 24). Toch is er iets met hun zoeken. De Heere Jezus zegt dat ze zoeken naar de „spijze die vergaat” (vers 27). Ze wilden een wonder zien. De Heere geeft hun echter onderwijs in geestelijke voedsel. Hij zegt: „Ik ben het Brood des levens.”
De Heere voegt er allerlei dingen aan toe om duidelijk te maken dat Hij de gekomen Zaligmaker is, dat ze in Hem moeten geloven, tot Hem moeten komen, Zijn vlees en bloed moeten eten en drinken. Wat is het gevolg? We zien dat alle mensen Hem verlaten (vers 60).
De Heere vraagt Zijn discipelen of ze Hem ook niet willen verlaten. Dan komt Petrus met de belijdenis: „Tot Wien zullen wij heengaan.” De Heere wijst erop dat Petrus deze belijdenis heeft uitgesproken door Gods verkiezende liefde (vers 37-44). „Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader Die Mij gezonden heeft hem trekke.” Bekering is altijd Gods werk alleen! De Heere zegt dat zondaren tot Hem mogen en moeten komen (vers 37b), maar Hij zegt ook dat het Gods genade is als zondaren tot de Heere komen.
Die twee dingen staan in de Bijbel en onze belijdenis naast elkaar. In de Dordtse Leerregels gaat hoofdstuk 3/4 over de bekering van de mens. God roept door het Evangelie gevallen mensen ernstig en waarachtig (DL 3/4:8), maar velen komen niet. Dat is niet de schuld van God of Christus. Dat komt door de zorgeloosheid van de gevallen mens. Ze nemen het Woord des levens niet in het binnenste van hun hart aan (DL 3/4:9). Maar er zullen mensen komen en bekeerd worden (DL 3/4:10). Dat komt alleen door Gods genade! Die genade is krachtig, onweerstaanbaar en wederbarend (DL 3/4:11). Het probleem ligt dus niet aan Gods kant, maar aan onze kant. Wij willen niet tot God komen en sluiten onszelf uit. Het is echter genade als God een mens trekt. Dat is Zijn werk. Dat is het wonder van de oprechte bekering.
-
Ds. Visscher: Je vraag over het zoeken naar God en of je Hem ook zult vinden, gaat eigenlijk over de ware bekering. Ik zal die vraag vanuit de Bijbel beantwoorden. In Johannes 6 zien we de Heere Jezus omringd door mensen in de synagoge in Kapernaüm. Ze hebben brood en vis van de Heere gekregen en ze zijn op zoek naar Jezus (vers 24). Toch is er iets met hun zoeken. De Heere Jezus zegt dat ze zoeken naar de „spijze die vergaat” (vers 27). Ze wilden een wonder zien. De Heere geeft hun echter onderwijs in geestelijke voedsel. Hij zegt: „Ik ben het Brood des levens.”
De Heere voegt er allerlei dingen aan toe om duidelijk te maken dat Hij de gekomen Zaligmaker is, dat ze in Hem moeten geloven, tot Hem moeten komen, Zijn vlees en bloed moeten eten en drinken. Wat is het gevolg? We zien dat alle mensen Hem verlaten (vers 60).
De Heere vraagt Zijn discipelen of ze Hem ook niet willen verlaten. Dan komt Petrus met de belijdenis: „Tot Wien zullen wij heengaan.” De Heere wijst erop dat Petrus deze belijdenis heeft uitgesproken door Gods verkiezende liefde (vers 37-44). „Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader Die Mij gezonden heeft hem trekke.” Bekering is altijd Gods werk alleen! De Heere zegt dat zondaren tot Hem mogen en moeten komen (vers 37b), maar Hij zegt ook dat het Gods genade is als zondaren tot de Heere komen.
Die twee dingen staan in de Bijbel en onze belijdenis naast elkaar. In de Dordtse Leerregels gaat hoofdstuk 3/4 over de bekering van de mens. God roept door het Evangelie gevallen mensen ernstig en waarachtig (DL 3/4:8), maar velen komen niet. Dat is niet de schuld van God of Christus. Dat komt door de zorgeloosheid van de gevallen mens. Ze nemen het Woord des levens niet in het binnenste van hun hart aan (DL 3/4:9). Maar er zullen mensen komen en bekeerd worden (DL 3/4:10). Dat komt all