Mauro komt uit een arm, onstabiel gezin in Angola. Toen hij 10 jaar was, zetten zijn ouders hem samen met een bekende op het vliegtuig naar Portugal. Een andere man bracht de Angolees per bus naar Nederland, waar hij in Rotterdam een tijdje als illegale vluchteling bij zijn oudere halfzus Nela ging wonen. „Ik wist niet wat er ging gebeuren”, zei Mauro. „Ze (mijn ouders, red.) hadden niet gezegd dat ik in mijn eentje naar een ander land zou gaan vliegen.”
Nadat Mauro asiel had aangevraagd, werd hij opgevangen door zijn Limburgse pleegouders Hans Mandigers en Anita Marijanovoc. „In die tijd heb ik veel moeten huilen. Ik liep alleen maar rond met de vraag waarom ik weggestuurd was door mijn ouders.”
Mauro beschouwt zijn pleegouders en -broertje Tjeerd nu als zijn echte familie. „Ik kan me niet voorstellen dat ik straks in Angola zit, en dat Tjeerd me als hij ouder is niet meer zal herinneren”, zei hij.
Toen Mauro als 10-jarige naar Nederland kwam, was er een veel ruimer beleid voor asielzoekers. In 2007 werd zijn asielverzoek echter afgewezen: Angola was niet onveilig en hij kon dus prima terug om in zijn geboorteland te proberen een leven op te bouwen, aldus de regering.
Volgens de huidige minister voor Vreemdelingenzaken, Leers, is het altijd al de bedoeling geweest Mauro op zijn achttiende terug naar Angola te sturen. Hij gaf aan dat Mauro gerust in Nederland mag studeren, maar dat hij hem geen verblijfsvergunning wil geven. Dat zou niet mogelijk zijn, omdat hij de regels moet volgen die de regering gemaakt heeft voor asielbeleid. Als hij een uitzondering maakt voor Mauro, willen straks alle asielzoekers een uitzonderingsgeval zijn. Dat kan niet, vindt hij.
Zowel de regering als Mauro’s pleegouders hebben goede redenen om hem respectievelijk terug te willen sturen en in Nederand te willen houden. Maar voor Mauro is al het getouwtrek erg moeilijk. Bovendien is hij vernederlandst en spreekt hij geen Portugees meer, de hoofdtaal van Angola. Mauro: „Ik heb hier een kans op een goede toekomst. Als ik daar ben, zal ik helemaal opnieuw moeten gaan beginnen met mijn leven. Alleen al van de gedachte eraan lopen de rillingen over mijn lichaam. Ik ben bang dat ik het daar niet zal redden.”
Zijn voogden hebben gezegd dat zijn moeder niet geschikt is om voor hem te zorgen. Zijn pleegmoeder zegt dat het heel traumatisch is geweest voor Mauro om op zijn tiende te worden weggestuurd door zijn ouders, en dat hij nu nauwelijks contact meer heeft met zijn moeder. „Hij is voor ons als een zoon”, zei ze.
Alle vrienden en bekenden van Mauro proberen er voor hem te zijn. Woensdag bracht hij een bezoek aan zijn vrienden van voetbalvereniging SV Oostrum. Hij zei niet veel, omdat hij erg verdrietig was. Mauro vertelde een vroegere buurvrouw dat hij gehuild had. Onder zo’n twintig vroegere voetbalkameraden viel er een diepe stilte, die minutenlang aanhield. „Niet opgeven”, zei de buurvrouw, die hem omhelsde. „Ik weet het niet”, antwoordde Mauro.
„Deze jongen loopt een enorm trauma op”, zei voorzitter Math Gommans van de voetbalclub. Ook voormalig buurman Jan Janssen toonde zich aangeslagen. „Er gaat geen Angolese jongen dit land uit, maar een prima Nederlandse jongen die bij mij in de straat woonde, gevoetbald heeft en zijn school gevolgd heeft.”
De afgelopen nacht debatteerde de Tweede Kamer over Mauro’s lot. Een beslissing is er nog niet gevallen. Zelf hoopt hij natuurlijk enorm dat hij in Nederland mag blijven. „Om eerlijk te zijn vind ik mijn geval schrijnend genoeg om een uitzondering voor te maken”, zei hij. Mauro heeft alle debatten gevolgd, maar vond het soms moeilijk te begrijpen wat er gezegd werd. „Het was gisteren een vermoeiende dag. Het is heel bijzonder dat er zo lang over mij is gesproken, een gek idee. Het is een fijn gevoel te weten dat ik niet alleen sta.”
Dinsdag weet hij meer. Vechten doet hij niet, op het moment. „Als er wat te strijden valt, ben ik strijdbaar. Maar ik kan nu niet zeggen hoe mijn toekomst er straks uit gaat zien. Ik wil eigenlijk gewoon afwachten; ik moet altijd al wachten.”