Visser was in de Tweede Wereldoorlog lid van het gewapend verzet. Ze werd in 1944 koerierster en onder de naam Karin, lid van de knokploeg van Marinus Post, die eind dat jaar werd opgepakt en gefusilleerd. Ook deed ze mee aan overvallen op distributiekantoren om ondergedoken Joodse en andere Nederlanders in leven te houden.

De Rotterdamse was betrokken bij liquidaties, waarvan één opmerkelijke. In 2011 bekende ze in een brief aan de burgemeester van Leiden het doodschieten de Leidse ingenieur Felix Guljé op 1 maart 1946, dus bijna 1 jaar na de oorlog, in de deuropening van zijn huis.

Tegen de burgemeester zei ze dat dat ze de moord niet had gepleegd, als ze meer over haar slachtoffer had geweten. De verzetsgroep dacht dat hij aan de kant van de nazi’s stond, maar in werkelijkheid deed Guljé veel in de illegaliteit. Zo had hij ook Joodse onderduikers en hij steunde andere families die onderduikers onderdak boden. Toen Visser de daad bekende was die al verjaard.

De verzetsvrouw ontving onder meer het Verzetsherdenkingskruis (op 5 mei 1982). Dat mocht ze ondanks haar bekentenis houden omdat er geen regeling bestaat om een dergelijke onderscheiding terug te vorderen.

In 1999 kwam een boek van haar uit onder de titel Marinus Post alias Evert. Over een eerdere liquidatie, waar ze als lid van zijn knokploeg bij was, zei ze: „Het was echt gruwelijk om mee te maken, maar het was echt nodig om deze man uit de weg te ruimen.”