Toch is de Schrift ook nuttig om te onderwijzen, staat er in 2 Timotheüs 3:16. Dat stelt godsdienstleraren voor de vraag: Hoe kunnen wij dat geheim aan leerlingen, pubers uitleggen?
Op een studieconferentie voor leraren godsdienst en levensbeschouwing, gisteren aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE), dachten docenten na over het thema ”Uitgelezen?! – Over de houdbaarheid van de Bijbel in het klaslokaal”. Uit een inventarisatie van Van Swetselaar onder godsdienstleraren bleek dat jongeren vaak vragen hebben bij de betrouwbaarheid van de Bijbel. Een godsdienstdocent kan hen dus helpen wanneer hij of zij probeert op deze vragen in te gaan.
Prof. dr. G. van den Brink ging in op de rol van de Bijbel in de samenleving. „Jongeren die deel uitmaken van deze samenleving bepalen ook hun positie ten opzichte van de Bijbel. Wat roept dat Woord bij hen op? In onze samenleving wordt de Bijbel nog steeds als een onderdeel van ons cultureel erfgoed beschouwd. Ook christelijke scholen blijven populair, omdat ouders verwachten dat kinderen daar toch iets extra’s meekrijgen op het gebied van normen en waarden. Kennis van de Bijbelverhalen als culturele bagage is nog steeds heel belangrijk.”
Er zijn echter ook negatieve associaties bij de Bijbel, die ook voor christelijke jongeren heel herkenbaar zijn. „De betekenis van de Bijbel is voor veel mensen moeilijk te peilen. Het is een wonderlijk mengsel van wetsteksten, verhalen en poëzie. Ze voelen een enorme afstand. Daar komt dan nog bij dat de God van Israël exclusief is en dat er ook teksten in de Bijbel staan die wraakzuchtig of gewelddadig zijn. De gezagspatronen en man-vrouwverhouding in de Bijbel zijn ouderwets. En vaak wordt de Bijbel op één hoop gegooid met de Koran”, somde hij tal van bezwaren op.
Voor de afstand die leerlingen ervaren tot de Bijbel en de vragen die ze hebben zijn niet altijd pasklare oplossingen. Prof. Van den Brink: „Leerlingen vragen soms: Kun je dit bewijzen? Het antwoord is nee. Maar in de praktijk van het Bijbellezen gebeuren er dingen met je.”