Dat blijkt uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarvan de resultaten vanmorgen zijn bekendgemaakt.

Van de volwassen Nederlandse bevolking gaf een krappe meerderheid van 54 procent in 2012 aan godsdienstig te zijn. In 1999 was dat nog 60 procent.

Ruim een kwart (27 procent) is rooms-katholiek, 18 procent protestants, 4 procent islamitisch. Verder rekent 6 procent zich tot een andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering.

In 2012 bezocht 16 procent van de volwassenen regelmatig –minstens één keer per maand– een kerk, moskee of andere religieuze bijeenkomst, meldt het CBS. In 1999 was dat nog een kwart.

Vooral onder ouderen is het kerkbezoek afgenomen: bij 55- tot 65-jarigen liep het terug van 33 naar 16 procent, bij 65- tot 75-jarigen van 39 naar 22 procent. Onder de 18- tot 34-jarigen is de afname veel kleiner en gaat nog 12 procent regelmatig naar een religieuze dienst, iets minder dan bij de 35- tot 64-jarigen. Onder 18- tot 24-jarigen is het kerkbezoek nauwelijks minder dan onder 25- tot 34-jarigen.

De dalende trend in het kerkbezoek gaat niet op voor niet-westerse allochtonen. Van hen gaan drie op de tien minimaal één keer per maand naar een religieuze dienst. Dat zijn er nauwelijks minder dan vijftien jaar geleden. De groep die trouw diensten bezoekt, is naar verhouding tweemaal zo groot als bij autochtonen.

Het bezoek aan religieuze diensten verschilt sterk per gezindte. Gereformeerden zijn de trouwste kerkgangers: ongeveer 60 procent kerkt minstens één keer per maand. Van de islamieten bezoekt 39 procent regelmatig de moskee.

Het aandeel regelmatige bezoekers is veel lager bij hervormden (25 procent) en rooms-katholieken (18 procent). In die beide groepen gaat zeker 65 procent zelden of nooit naar de kerk. Trouwe kerkgangers zijn ook het meest betrokken op elkaar, meldt het CBS.