Oorzaak van dit alles was de periode als dwangarbeider, waarover vader Versluis zelden sprak. Hij behoorde tot de 50.000 Rotterdammers die tijdens een razzia in november 1944 werden weggevoerd. Ze werden onder erbarmelijke omstandigheden tewerkgesteld in een Duitsland dat bezig was de oorlog te verliezen en dat zich daartegen verweerde tegen beter weten in. De gevangenen werden op gevaarlijke plaatsen als dwangarbeider ingezet. Sommigen konden er na de oorlog goed over praten, anderen zwegen maar liever, vanwege de gedachten en dromen die het losmaakte.

Versluis behoorde tot die laatste groep. Nadat hij overleed, vond zoon René tijdens het ontruimen van het ouderlijk huis op zolder een zorgvuldig weggeborgen pakketje met brieven, documenten, foto's en een moeilijk te ontcijferen dagboekje. In dat laatste had de Rotterdamse dwangarbeider zijn belevenissen van dag tot dag bijgehouden. Voor zijn zoon was het aanleiding een boekje te publiceren waarin de aantekeningen van toelichting zijn voorzien. Het resultaat verschijnt deze week, 66 jaar na de razzia.

In de nacht van 9 op 10 november 1944 sloten Duitse soldaten de toegangswegen tot Rotterdam en Schiedam af. De politie werd ontwapend, de Maastunnel afgesloten, het telefoonverkeer stilgelegd, de bruggen werden opgehaald en de Duitsers stonden op elke straathoek en hielden ook vanaf de daken de omgeving in het vizier.

Iedereen kreeg een strooibiljet in de brievenhuis waarop stond dat alle mannen van 17 tot en met 40 jaar zich moesten melden om te gaan werken voor de Duitse Wehrmacht. Eerst werden de buitenwijken uitgekamd, de tweede dag volgde een strooptocht in het centrum. In het Westland sloegen de Duitsers eveneens hun slag.

De Duitsers waren kennelijk niet berekend op de komst van zo veel werkers ineens. Daaruit leidt Versluis jr. af dat het leven van de dwangarbeiders in Duitse ogen kennelijk weinig waard was en dat de razzia's dus niet zozeer bedoeld waren om waardevolle arbeidskrachten te werven, maar om weerbare mannen uit bezet gebied weg te halen voordat de bevrijders daar arriveerden.

Zijn vader werd niet ver van de frontlinie ingezet bij het herstel van kapotgebombardeerde spoorweginfrastructuur. Levensgevaarlijk werk, vanwege de luchtaanvallen. De bommen vielen soms dichtbij. Enkele notities uit het dagboek van Versluis: „Pand grenzend aan ons Lager bijna geheel uitgebrand. Brandbommen in ons Lager. Gelukkig konden wij 't onderdrukken 's nachts om 3 uur." Het was een uitkomst dat hij schoenen kreeg: nu kon hij sneller naar de schuilbunker rennen.
In telegramstijl noteerde hij de erbarmelijke omstandigheden waaronder hij in Duitsland leefde: „Vriezen. Werk op de spoorbaan. O, wat koud. Met pikhouweel drek losgemaakt van rails. Luizeninspectie 's nachts."

Toen het front dichterbij kwam, raakte een groep arbeiders aan het zwerven, terug naar Nederland. Het was inmiddels begin maart. Even was er nog een benauwd moment toen ze in Zutphen werden opgepakt. Hun mededeling dat ze in Duitsland waren weggebombardeerd, werd echter geloofd. Na negen dagen zwerven was Versluis eindelijk weer thuis. Hij had het overleefd, terwijl het gevaar vele keren zo dichtbij was geweest.

Om in Rotterdam niet opnieuw opgepakt te worden, dook hij onder op de zolder van het stationsgebouw van 's-Gravenzande. Daar beleefde hij de Bevrijding.
Daarmee was de oorlog voor de vroegere dwangarbeider niet uitsluitend iets van het verleden. Jarenlang had hij last van angstdromen waarin zijn verloofde bedreigd werd door vallende bommen. Daarom was de oorlog als gespreksonderwerp meestal taboe. De tastbare herinneringen aan die bange tijd bleven ook weggeborgen. Ze kwamen pas na Versluis' overlijden tevoorschijn.

Dit verhaal is geschreven naar aanleiding van het boek "In de voetsporen van een dwangarbeider"; ISBN 978-90-816100-1-8; 97 pag.; € 15.

Tekst L. Vogelaar