Eigenlijk is het niet waar dat een molen vier wieken heeft. Cees zit gelijk in zijn uitleggersrol. Hij wijst naar boven. „Kijk eens naar de as. Daar zitten twee gaten in waar twee roeden doorheen steken.”
De kans is groot dat hij dit vandaag nog vaker zal uitleggen aan bezoekers van De Blokker. Elke tweede zaterdag in mei is het Nationale Molendag en Cees verwacht zo’n vijftig tot honderd bezoekers. Een uitstekende mogelijkheid om te vertellen over de staartbalk, de burgemeester en de windpeluw. „Mooi hè, die namen. Zeker de peluw, dat is een Bijbels woord.”
Zijn blik gaat naar het windvaantje op de kap van de molen. Met de handen in de zij staat hij even te luisteren. „Hij draait nu zo’n zeventig enden per minuut.” Hoe weet hij dat? „Ik hoorde de kap even knakken.” Juist. En wat is een end? „Elke keer dat een wiek langskomt.”
Boezem
Gevoel, daar draait het om bij de molenaar. Gevoel voor het materiaal, voor de geluiden en voor de wind. „Als je een poosje op een molen werkt, ken je elk kraakje. Zo’n gebouw leeft gewoon. Daarnaast vind ik deze molen speciaal omdat het de enige wipmolen in de omgeving is. Waar de naam vandaan komt? Als de molen hard draait, voel je de kap wippen.”
Vroeger hadden de molens een belangrijke functie: water uit de polder naar de hoger gelegen boezem malen. Nu zijn daar sterke dieselgemalen voor. Natuurlijk draaien de molens ook nog wel, maar het zijn vooral culturele monumenten. Toch werkt alles in de molen nog perfect.
„Ik laat het wel even zien”, zegt Cees. Hij hangt aan een touw, dat de rem blijkt te zijn. Wat geknars en gepiep en de wieken staan stil. Bouke, de Friese stabij, blaft wild. „Hij is nogal bang”, aldus Cees. „Dat komt doordat hij een keer een klap van een wiek heeft gekregen.” Grapje zeker? „Nee, serieus. Ik hoorde een bons, draaide me om en zag Bouke 15 meter verderop liggen. Dat-ie nog leeft, begrijpen we nog steeds niet.”
De jonge molenaar loopt de trap met witte leuning op naar de kap, schuift een groot tandwiel tegen een houten schijf op de hoofdas, zet de boel vast en komt weer naar beneden. „Nu nog even wat zeil bijleggen, anders trekt-ie het niet.” Binnen vijf minuten liggen er twee halve zeilen op de wieken. Nu komt ook het waterrad naast de molen in beweging.
Alle bewegingen van de jonge molenaar getuigen van zelfvertrouwen. Cees weet wat hij doet, hoewel hij nog geen gediplomeerd molenaar is. „Dit jaar hoop ik provinciaal examen te doen en volgend jaar landelijk. Dan ben ik het pas echt. Maar als je vanaf jongs af aan in molens rond loopt, weet je wel wat je doet.” Hij verdient zijn geld als restaurateur bij de Stichting Werelderfgoed Kinderdijk en als freelancefotograaf.
Droge voeten
De 15-jarige Arie-Willem is net als zijn broer gecharmeerd van molens. „Ze passen bij Nederland. En ze zorgen ervoor dat we droge voeten houden.” Elke zaterdag is hij in en om de molen te vinden. Arie-Willem wil straks verantwoordelijk zijn voor een molen. Daarvoor moet hij de opleiding voor molenaar volgen. „Maar eerst de komende weken eindexamen doen, dan kijken we verder.”
Op school denkt iedereen dat de molenaarszoon in de molen woont. „Maar we wonen gewoon in een huis in Oud-Alblas. Een molen is veel te klein voor een gezin met zes kinderen.”
De meeste molenaars werken op vrijwillige basis en huren een molen van de stichting, legt Cees uit terwijl hij de rem bedient om de wieken van De Blokker weer stil te zetten. „Je kunt er niet van leven, want per maaldag krijg je 15 euro. Toch is het een prachtige hobby om voor zo’n oud monument te zorgen. En helemaal mooi om erin te wonen.”
Wil je meepraten over De Blokker? Dat kan via twitter op dit account.