Martijn wil dit jaar zijn vwo-examen op de Gomarus Scholengemeenschap in Gorinchem halen. Daarnaast damt hij op hoog niveau. Geen makkelijke combinatie. „Ja, ik durf wel van mezelf te zeggen dat ik goed ben in dammen”, stelt Martijn. Hij damt al sinds zijn achtste. Regelmatig speelt hij wedstrijden. Zo behaalde hij vorig jaar op het Europees kampioenschap jeugddammen (EJK) de zesde plaats.

Dammen draait voor Martijn meer om het winnen dan om de gezelligheid, geeft hij toe. „Ik wil de tegenstander te slim af zijn, zeker op een toernooi. Dammen is mijn passie. Het is een strategisch spel, het gaat om slim zijn. Ik lok de tegenstander uit om bepaalde zetten te doen. Hij denkt dat hij goed bezig is, terwijl zijn zetten juist in mijn voordeel werken.”

Veel mensen denken niet dat dammen intensief en vermoeiend is, aldus Martijn. Hij weet wel beter, met partijen achter de kiezen die wel vier tot zes uur duurden. Maar hij krijgt er ook wat voor terug. „Door het dammen kom ik overal: ik ben in Polen, Rusland, Estland en Oekraïne geweest.”

De zondag komt toch niet in het geding? „De meeste toernooien duren vijf dagen en worden om de zondag heen gepland. Maar wat als ik door Nederland afgevaardigd word voor een wereldkampioenschap waarop ik ook op zondag moet spelen?” Niet spelen natuurlijk. „Dat wordt wel erg moeilijk.”

Schoolwerk is er meer dan genoeg. Hoe doet Martijn dat? „Dit jaar dam ik al veel minder dan andere jaren. Ik moet mijn examen natuurlijk wel halen. Maar toen we vorige week tentamens hadden, kon ik het toch niet laten om een avond te gaan dammen.”

In mei wordt het nog lastiger voor Martijn. „Vorig jaar was ik zesde bij het EJK. Als ik dit jaar weer meedoe, maak ik een goede kans op een beker. Ik kan alleen op het EJK terechtkomen als ik eerst meedoe aan het Nederlands kampioenschap jeugddammen. Maar dat toernooi valt precies in de week voor de eindexamens. Ik wil mijn kans op een beker op het EJK niet verspillen. Maar ik vergeef het mezelf nooit als ik hierdoor mijn examens niet haal.”

Martijn aarzelt nóg. „Het is echt een dilemma.” Maar dan toch: „Nee, school gaat voor. Dus ik ga niet. Denk ik.”