Hij hoefde slechts de acceptgiro bij de bank in te leveren. Dat was in deze situatie voor hem niet moeilijk. Hij wist hoe groot zijn schuld was. Hij moest naar die bank. Zijn armoede dwong hem daartoe.

Dit beeld wil iets van de doop duidelijk maken. In de doop krijgt een kind „een cheque” uitgereikt. Daarop staat de in bloed geschreven handtekening van Jezus Christus. God de Vader zegt Zijn Vaderlijke zorg toe. God de Zoon zegt toe met Zijn bloed van alle zonden te wassen.

Maar wie die cheque onder zijn hoofdkussen neerlegt, ontvangt niets. Want met die cheque zijn de schulden nog niet betaald. Hij moet naar de bank. De toezeggingen vragen om toe-eigening. De doop maakt niet zalig. De doop neemt ook niets van de schuld weg.

Want de mens staat vanaf het levensbegin bij God in de schuld. Nu is het noodzakelijk dat Gods Geest dat leert verstaan. Want juist zo’n arme zondaar krijgt Christus nodig. Zelf alles te missen, maar wetend van die rijke dooptoezeggingen, te vluchten tot de God van je doop: „Heere, ik mis alles. Ik heb geen rechten. Ik heb niets verdiend. Maar schenk toch alles wat mij ontbreekt. Dat hebt U toch beloofd.” Dat is leven uit je doop.