„Het was een vrijdagnacht, in september 2011. Ik stapte met te veel alcohol op achter het stuur. De politie vorderde op het bureau mijn rijbewijs in voor een halfjaar. Ik verzweeg het voor mijn familie, deels omdat ik me schaamde dat ik met mijn reformatorische opvoeding zo de fout inging. ’s Avonds liet ik m’n auto staan, maar overdag reed ik naar mijn werk.

Na drie maanden werd ik nonchalanter. Na een bezoek aan een kerstmarkt kroop ik midden in een vrijdagnacht en onder invloed achter het stuur. Omdat het maar een paar kilometer was naar mijn huis, waagde ik het.

Halverwege moest ik afremmen. Een spoorwegovergang was na een ongeval afgezet met borden en rood-witte linten. Ik zou zo’n 20 kilometer om moeten rijden. Gasgeven, besloot ik, langs de borden en onder de linten door.

Terwijl ik het gas intrapte, zag ik een wegwerker lopen. Hij gebaarde, maar ik negeerde hem. Plotseling zag ik in een flits een collega van hem in de middenberm staan, die gaf met gereedschap een tik tegen mijn auto. Ik hoorde het, maar reed door.

Binnen vijf minuten was ik thuis. En binnen een kwartier zag ik drie politieauto’s de oprit op draaien. Zeven agenten sprongen eruit. Ik schrok enorm. „John, je moet mee”, riep m’n vader.

Op het politiebureau hoorde ik de aanklacht. De wegwerker in de middenberm deed aangifte van poging tot doodslag. Volgens de man stond hij midden op de weg, was ik bewust keihard op hem ingereden en kon hij op het nippertje opzijspringen. Onterecht en onjuist, vond ik. Maar de politie geloofde mijn verklaring niet. Ik moest de nacht doorbrengen in een politiecel in Houten.

Stiekem verwachtte ik dat alles met een sisser af zou lopen. De officier van justitie boorde die hoop de grond in. De aanklacht was te zwaar en ik moest drie dagen blijven. Het voelde als een klap in m’n gezicht. Ik was enorm dom geweest, maar in een cel hoorde ik niet.

Op maandag werd ik in een politiebusje van justitie naar de rechtbank in Utrecht vervoerd. Daar zou beslist worden of ik in voorlopige hechtenis moest blijven. Ik kwam in een groepscel terecht, tussen schreeuwende en gillende gasten.

Het besluit van de politierechter was kort: ik moest twee weken in voorlopige hechtenis blijven, gezien de zwaarte van de aanklacht. In een geblindeerd busje werd ik als een misdadiger naar de Koepelgevangenis in Haarlem gereden. Ik voelde me compleet leeg. Nu komt sowieso alles uit, flitste door me heen. En ik miste mijn familie.

Een bewaker bracht me naar mijn cel in de inkomstenafdeling. Een hokje van zo’n 3,5 bij 2,5 meter. Een metalen bed met daarop een matras met leren hoes domineerde de cel. Er was een toilet, een kast, een tv, koelkast en koffiezetapparaat.

Met een telefoonkaart mocht ik voor het eerst even naar huis bellen. Ik hoorde de stem van mijn moeder en brak. Na twee dagen drong het besef pas werkelijk door: ik zit vast. Letterlijk achter slot en grendel. Het ene moment voelde ik me kwaad worden. Dan weer werd ik emotioneel, of was ik gelaten.

Na één week op de inkomstenafdeling verhuisde ik naar een cel in de Koepel, de gevangenis voor langdurig gedetineerden. Elke dag was er een luchtuurtje. Ik rookte een peuk en praatte met andere gedetineerden. Daarnaast mocht ik drie keer per week tafeltennissen, tafelvoetballen of dammen.

Het fijnste was het bezoek: één keer per week een uurtje. Ook mocht ik drie keer per week tien minuten bellen met thuis. De uren dat je niks te doen had in je cel vond ik het moeilijkst. De tv boeide me niet en mijn hele ritme raakte in de war. Als ik moe was, sliep ik een uurtje en ’s nachts lag ik wakker. Ik viel 6 kilo af in een maand.

Na twee weken cel moest ik opnieuw naar de rechtbank in Utrecht. De rechter besloot of ik geschorst zou worden tot de rechtszitting en naar huis mocht, of dat ik nog negentig dagen in voorlopige hechtenis moest blijven. Het verschrikkelijke gebeurde: ik moest blijven. De grond zakte onder m’n voeten weg. Drie maanden leken onoverkomelijk.

Mijn advocaat tekende hoger beroep aan bij de rechtbank in Arnhem. Na vier weken cel legde ik daar mijn verklaring af. De volgende ochtend lag er een fax. Ik mocht naar huis! Diezelfde dag stond ik met een vuilniszak spullen buiten. Ik heb eerst een rondje door Haarlem gelopen. Naast m’n moeder had ik de vrijheid het meest gemist.

Half januari 2012 was ik thuis. Daar mocht ik de rechtszitting op 28 maart afwachten. Tot die tijd stond ik onder toezicht van de reclassering. Met wat familieleden ging ik naar de rechtbank in Utrecht. De aanklacht poging tot doodslag werd gewijzigd in poging tot mishandeling. Er werd benadrukt dat ik een gevaarlijke verkeerssituatie had veroorzaakt, dat ik zonder rijbewijs reed, twee keer onder invloed achter het stuur had gezeten en afzettingen had genegeerd.

Ik mocht thuis op de uitspraak wachten. Dat werd anderhalf jaar rijontzegging en 180 uur taakstraf. In de bossen prik ik afval, ruim ik omgezaagde bomen op, enzovoorts. Nog twee dagen, dan zit het erop. In oktober staat een CBR-cursus op het programma en vanaf januari 2014 mag ik weer rijden.

Intussen heb ik m’n leven weer opgepakt. Mijn werkgever heeft een pittig gesprek met me gevoerd, maar ik mocht m’n baan houden. Natuurlijk is het lastig dat ik niet mag rijden. En er wordt veel over me gepraat. Als je uit de gevangenis komt, heb je een stempel. Ik ben fout geweest, dat staat vast. Ik ben nu rustiger en waag me minder aan impulsieve acties. Wat dat betreft heb ik m’n les geleerd.”

(Om privacyredenen is de naam van John gefingeerd)

----

Ben jij benieuwd wat er achter de muren van een huis van bewaring gebeurt? Dan is de nationale open dag van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie iets voor jou. Zaterdag 20 april openen 53 gevangenissen, tbs-klinieken, justitiële jeugdinrichtingen en detentiecentra hun poorten voor publiek. Door middel van rondleidingen krijg je een indruk van het leven en werken daar.

Kijk op www.dji.nl voor meer informatie.