Gerdineke van Silfhout is er na drieënhalf jaar onderzoek van overtuigd: vmbo’ers kun je het best zakelijke teksten voorleggen, zonder er verhaaltjes van te maken. Die kunnen wel de lees­motivatie versterken, maar ze staan het tekstbegrip in de weg.

Morgen promoveert Van Silfhout op onderzoek dat ze in opdracht van de Stichting Lezen heeft uitgevoerd. Voor lang niet alle leerlingen in het voortgezet onderwijs is het lezen van studieboeken even gemakkelijk, stelt ze vast.

Stel dat iemand een tekst onder ogen krijgt als: „Gerdineke van Silfhout (1987, Universiteit Utrecht) richt zich op de effecten van coherentiemarkeringen, zoals connectieven (dus, omdat, toen) en visuele presentatie (doorlopende of gefragmenteerde zinnen) tijdens en na het lezen op het leesgedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Daarbij kijkt zij naar verschillen tussen lezers (vmbo versus vwo), genres (narratieve teksten versus schoolboekteksten) en verschillende typen connectieven (additieve, causale en temporele connectieven).” Zo is het thema van Van Silfhouts eigen onderzoek geformuleerd. De doorsneetekst op een middelbare school is eenvoudiger, maar levert toch vaak begripsproblemen op. Wat is daarvoor de beste aanpak?

In een reeks experimenten liet Van Silfhout de oogbewegingen tijdens het lezen vastleggen. Daaruit blijkt volgens haar dat leerlingen teksten met verbindingswoorden, zoals daarna, omdat of bovendien, beter begrijpen. „Dat komt doordat ze zulke zinnen sneller verwerken en doordat ze vaker terugkijken naar de voorgaande tekst als een zin een verbindingswoord bevat. Dat geldt voor alle opleidingsniveaus, van vmbo tot vwo, ongeacht de leesvaardigheid.”

Wat níét werkt, is uit het onderzoek ook duidelijk geworden. Als uitgevers denken dat ze leerlingen helpen door elke zin op een nieuwe regel te beginnen, hebben ze het goed mis. Zo’n „gefragmenteerde tekst” lijkt overzichtelijker, maar hindert leerlingen juist. Het kost hun meer tijd om de informatie te verwerken. „Ze begrijpen de tekst even goed, maar het leesproces wordt er enorm door vertraagd. Ook geoefender lezers hebben er last van: het vergt meer inspanning om een verband met de vorige zin te leggen, want als elke zin op een nieuwe regel begint, lijkt het alsof er iets nieuws aan bod komt.”

Ook het verpakken van leerstof in een leuk verhaal werkt averechts. Van Silfhout testte dat door teksten in drievoud aan haar proefpersonen voor te leggen: „Droge leerstof over een economische crisis, een verhaal waarin de minister-president erover vertelt en ook een verhaal waarin ene Kees het moeilijk heeft met het geldgebrek doordat zijn vader als gevolg van de economische crisis werkloos is geworden. Bij dat laatste blijken de leerlingen wel de leuke details te onthouden, maar niet de informatie over de crisis, terwijl het daar juist om gaat. Bij het verhaal over de premier gaat dat beter, maar uit de oogbewegingstesten blijkt dat scholieren in béíde verhalen te veel doorlezen in plaats van terug te kijken. En dat laatste is essentieel voor het begrijpen van een tekst.”

Het onderzoek laat volgens de promovenda uit Ermelo zien hoe waardevol het is als vakdocenten, tekstschrijvers en taalexperts samenwerken. „Taal moet geen belemmering zijn. Mede door tijdsdruk gebeurt het nu te weinig dat men een leerboek, test of examen even aan een taalkundige voorlegt.” Zelf is Van Silfhout inmiddels actief bij Buro ICE, dat toetsen en staats- en inburgeringsexamens ontwerpt.

Aan haar proefschrift, ”Leuk om te lezen of makkelijk te begrijpen?”, wijdden de Stichting Lezen en de Universiteit Utrecht vanmiddag een symposium. Daar presenteerde de bijna-doctor het eerste exemplaar van de publieksversie van haar boek aan SGP-Kamerlid Bisschop.