„Ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Zoiets vergeet je je hele leven niet meer”, zegt Vivianne. „Suzanne was altijd vrolijk, nooit chagrijnig, we konden altijd met elkaar lachen.” „We gingen regelmatig bij elkaar logeren, of samen winkelen,” herinnert Annelien zich. „Verder zagen we elkaar natuurlijk altijd op school.”

Laatste schooldag

Vrijdag 25 juni 2010, de laatste schooldag voor de zomervakantie. De laatste repetities van de eerste klas zijn gemaakt. Annelien en Suzanne fietsen in de richting van Werkendam. Annelien: „Meestal fiets ik een andere route, maar dit keer reed ik het eerste stuk met Suzanne mee.”

Vivianne gaat nog even de stad Gorinchem in, om aankopen te doen voor het klassenfeest dat voor die avond gepland staat.

Op een gegeven moment spreken een paar meiden haar aan. „Ze zeiden dat Suzanne een ongeluk had gehad. Eerst dacht ik dat ze misschien alleen een arm had gebroken. Maar toen ik hoorde dat er een wit kleed over haar heen was gelegd, dacht ik wel dat het ernstiger was. Dat ze ook overleden kon zijn, kwam op dat moment echt niet in mij op.”

Aanrijding

Annelien ziet het ongeluk nog voor zich. „We fietsten over een brug, langs een hoge stoeprand. Waarschijnlijk is Suzanne daar met haar trapper aan vast blijven zitten, waardoor ze viel. Toen werd ze aangereden door een vrachtwagen.”

Annelien beseft de ernst van de situatie meteen, zodra de hulpdiensten arriveren. „Toen er ook nog een traumahelikopter kwam, wist ik eigenlijk al wel dat ze gestorven was, ook al had nog niemand dat verteld.”

Als Vivianne de stad uit fietst, komt ze ook langs de betreffende brug. „Er stond nog een aantal politieagenten. Ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Zoiets vergeet je je hele leven niet meer.”

Annelien wordt uitgenodigd voor een gesprek op het politiebureau, als getuige van het ongeluk. „Dat heeft me heel goed geholpen. Ik heb er weleens over nagedacht of het ongeluk mijn schuld niet was, of ik Suzanne niet aanstootte of onvoorzichtig was. Maar achteraf geloof ik niet dat dat zo was.”

Voor de vriendinnen volgt een onwerkelijke tijd. Vivianne: „We hadden vakantie. Ik besefte niet dat Suzanne er niet meer was. Het was vreemd, heel vreemd om later zonder haar weer naar school te gaan. Dat was nooit meer hetzelfde.”

Ook daar is er aandacht voor rouwverwerking. Annelien: „Met elkaar zijn we een aantal keer naar het graf gegaan. Maar onze klas is na de vakantie gesplitst, dus we hebben het er tijdens de les niet vaak meer over gehad.”

Herinneringen

De vriendinnen vinden het zeker de eerste tijd lastig om over het ongeluk te praten. Ze wilden liever niet dat mensen er tegen hen iets over zeiden, geven ze allebei aan. „Maar het praten kan ook heel goed zijn. Tegen anderen die ook een vriendin of vriend moeten missen, zouden we willen zeggen dat het echt kan helpen.”

Onderling praten de meiden wel veel over Suzanne. Vivianne: „Als we een tussenuur hebben en naar het winkelcentrum fietsen, denk ik er vaak aan terug. Vaak halen we leuke herinneringen op, maar we praten er ook nog weleens serieus over.”

Voorzichtiger

Vivianne vindt het lastig om langs de plaats van het ongeluk te fietsen. „Ik vind dat er nog een soort spanning hangt. Ik kijk altijd met een schuin oog naar de stoeprand, en zorg ervoor dat ik hem niet raak.” Annelien vult aan: „Ik durf niet zo goed naast iemand te gaan fietsen op die plaats. Ik ben voorzichtiger geworden in het verkeer. Als ik iemand iets zie doen wat niet veilig is, denk ik: ga toch aan de kant, straks word je nog aangereden.”

Annelien en Vivianne denken dat ze anders in het leven staan dan jongeren die niet zo’n ingrijpend ongeluk van dichtbij hebben meegemaakt. „Je wordt stilgezet, en gaat over de dood nadenken. Het leven is niet vanzelfsprekend.”