Hoewel misschien een dichteres in de marge, eert Gerrit Komrij Jacqueline van der Waals (1868-1922) door haar duidelijk aanwezig te laten zijn met zeven gedichten in zijn bloemlezing "De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten". Hij kent haar dus een ereplaats toe in de galerij van de Nederlandse dichters.

Ook Henk van der Ent ziet haar graag op een ereplaats. Hij schrijft bij Van der Waals' nieuwste verzamelbundel "een liefdesverklaring" vooraf. Hij prijst haar vooral om haar helderheid, de Hollandse glans (?) en de "merkwaardige kracht" van haar gedichten. Met het laatste bedoelt hij de muzikaliteit, het samenspel van klank en ritme in haar gedichten. Eerlijkheidshalve erkent hij dat niet al haar gedichten deze drie kenmerken bezitten.

Ik citeer: "Aan de verzen waarin deze taalschittering ontbreekt valt minder plezier te beleven. Dan is de taal rechtlijnig en eendimensionaal". Volgens hem blijft Van der Waals aanspreken omdat ze universele vragen beantwoordt. "Ze schrijft over problemen die ons allen raken". Van der Ent heeft gedichten verzameld die de geestelijke strijd van Jacqueline van der Waals beschrijven. Want twijfel en vertwijfeling zijn in haar leven op de voorgrond aanwezig geweest. Het schrijven voelde ze als een plicht. De regels in het gedicht waar ook de titel van deze bundel op wijst, spreken wat dat betreft voor zich: "Wat ik sprak, dat moest ik spreken,/ Schrijven moest ik als ik schreef,/ Gaan, waarheen Uw geest mij dreef". Het dichten lijkt een zware opgave voor haar: "Ik kan niet anders dan mijzelf belijden,/ Wanneer ik spreek, spreek ik mij zelve uit". Noodgedwongen doet ze het. En ze heeft geen ander onderwerp dan zichzelf. Het doodsverlangen is sterk aanwezig: "Als nu spelenderwijs,/ Mij de Man met de Zeis,/ Had gemaaid, als het gras,/ Dat dit hooi eenmaal was,/ Ik behoefde niet op,/ Meer te staan, niet rechtop,/ Meer door 't leven te gaan...',/ En dat lachte mij aan./".

En toch stijgt ze dan boven zichzelf uit. Als ze vertwijfeld uitroept: "Ik weet niet, of ik spreken of zwijgen zal,/ Mijn woorden zijn als dwalenden, als blinden,/ In 't donker tastende om licht te vinden,/ Dat voor hun blindheid licht ontsteken zal./" vraagt ze zich af of God niet de Auteur van haar woorden is. Ze geeft haar wens te kennen: "Zoo dan, als door een rieten fluit,/ Bij zwijgend eigen stemgeluid,/ Gods adem door mij henen blies,/ Hoe groote winst bij klein verlies!" Ze geeft zich vrijwillig over aan God, wil alleen maar gaan waar Zijn Geest haar wil hebben. In het laatste gedicht van deze bundel dankt ze God: "Dank dat ik mocht spreken,/ Eer het grote zwijgen komt,/ Eer mijn stem zal breken,/ En mijn woord verstomt".

Jacqueline van der Waals' poëzie is wat de taal betreft tijdgebonden. Haar gedichten doen soms erg zoetig en naïef aan ("Mijn geluk was als dat/ Van een spinnende kat"). Aan de andere kant is ze een zeer authentiek dichteres. Op een heel bijzondere, open manier heeft ze haar eigen gevoels- en geloofsleven verwoord. Daarom verdient ze met recht haar ereplaats.

N.a.v. "Schrijven moest ik als ik schreef", door Jacqueline van der Waals; een keuze uit haar poëzie; ingeleid door Henk van der Ent; uitg. De Groot Goudriaan, Kampen, 1997; ISBN 90 6140 4320; 51 blz.