In de maanden februari en maart heb ik een stagiair. Hij moet leren. Ik ook. We blijven catechisant of discipel zolang we leven. Maar goed, mijn stagiair moet leren van mij. Hij leert twee dingen: hoe het niet moet en hoe het wel moet. Welke leermomenten er nog meer zijn, mag hij uitvinden.

Hij luistert naar mijn catechisatielessen en geeft daarna zelf catechisatie. De eerste les van zijn leven ging over vraag en antwoord 18 van het troostboek. Hij moest dus uitleggen wat wijsheid is. Wat rechtvaardigheid, heiligmaking en volkomen verlossing allemaal betekenen. En hoe dit alles ons bezit wordt.

Prachtige stof. Het hart van het Evangelie. En terwijl ik dit typ, schiet mij te binnen wat mijn bevestiger-in-Genemuiden mij zei toen het ging over de intredetekst: „Je moet je ambtelijke bediening beginnen vanuit het hart van het Evangelie!”

Mijn stagiair woont een kerkenraadsvergadering bij en ziet daardoor eventjes achter de schermen van het kerkelijke leven in de hersteld hervormde gemeente van Garderen - en hoe de onderlinge verhoudingen in de kerkenraad zijn.

Hij leidt de jonge lidmatenkring en komt er ’bevindelijk’ achter hoeveel stof je moet beheersen om leiding te kunnen geven en een discussie vanuit vijf of zes groepjes samen te kunnen vatten.

We houden natuurlijk ook evaluatiegesprekken over wat er goed en wat er niet goed ging. Waaraan hij moet werken, wat hij kan verbeteren. En hij dient mij van kritiek over hoe hij mijn optreden ervaart.

Best leerzaam, zo’n stagiair!

Het zet mij aan het denken over mijn eigen stageperiode, mijn leervicariaat, 25 jaren geleden bij ds. J. Catsburg. In hetzelfde Garderen waar ik nu predikant mag zijn.

Garderen was mij niet onbekend en ds. Catsburg evenmin. Al een heel tijdje had ik hier gekerkt op zondagmiddagen. En toen opeens mocht ik meekijken in de agenda van een predikant.

Levendig herinner ik mij de eerste keer dat ik bij een stervende persoon stond. We hadden catechisatie gegeven. Het was al laat toen we thuiskwamen. Mevrouw Catsburg vertelde dat ze uit het Streekziekenhuis te Bennekom hadden gebeld. Iemand lag op sterven. Of hij nog even wilde gaan. Daar gingen we in de auto van de dominee. In het ziekenkamertje zag ik voor de eerste keer iemand stervende. Onuitwisbaar staat het in mijn geheugen gegrift. Huilend liep ik later op de gang, terug naar de auto. Sterven, wat zal dat zijn? We kunnen het ons niet voorstellen.

In de loop van de jaren heb ik aan heel wat ziek- en sterfbedden gestaan. Soms was ik zelfs erbij als de persoon de laatste adem uitblies. Ontzagwekkend.

Ook weet ik nog goed wat oud-ouderling Hendriksen, met wie ik heel wat dagen bezoekwerk deed, eens antwoordde op de opmerking: „Ik vind het zo moeilijk om zalig te worden.” Hij zei: „Dat is niet best, als het moeilijk is. Het moet onmogelijk worden.”

Wat kon ik als jongeman van even twintig jaar veel leren in die tijd. En nu ben ik -opeens- 25 jaren verder.

Wanneer mijn stagiair op pad gaat om iemand te bezoeken, zeg ik maar (wat ik ook mezelf steeds weer voorhoud): „liefde toegewenst!” Dat is immers een onzegbaar belangrijk bestanddeel van heel het werk, om mensen tot Jezus te leiden. Liefde bij het catechisatie geven. Liefde voor zielen. En, meer nog: liefde voor Jezus en Zijn Koninkrijk, zoals Wilhelmus à Brakel schrijft in zijn Redelijke Godsdienst!

Garderen, ds. W. Pieters