Het gebeurde in het verleden nogal eens dat je gevraagd werd om in een ziekenhuis of verpleeghuis te komen preken. Zowel in het Ikaziaziekenhuis in Rotterdam-Zuid als in het Holyziekenhuis in Vlaardingen kregen we als gemeente regelmatig op zondagmorgen -in het Holyziekenhuis vóór onze eigen kerktijd- gelegenheid een dienst te verzorgen. Ook door verpleeghuizen, met name in Slingendael in Rotterdam-Zuid en later ook in Salem in Ridderkerk, werd regelmatig gevraagd ’s middags te komen preken voor mensen die daar verpleegd werden. Ik heb er fijne herinneringen aan.

Bij de vele goede herinneringen die je mee mag nemen, heb ik echter ook een verdrietige. Het gebeurde ongeveer twintig jaar geleden. Keurig werd in de week voor de zondag de liturgie opgevraagd, die men dan in het ziekenhuis gereed maakte. Ik had de te zingen psalmen en het te lezen Schriftgedeelte opgegeven. Nadrukkelijk had ik erbij gezegd dat we zongen uit de berijming van 1773, waarnaar overigens ook gevraagd was. De dienst was namelijk onder verantwoording van de eigen kerkenraad. Er ging een ouderling mee, zoals dat dan vereist is, voor het toezicht.

Het ging helaas meteen na het begin al mis. Toen ik de eerste psalm wilde opgeven om te gaan zingen, zag ik dat er, ondanks mijn uitdrukkelijk verzoek onze berijming af te drukken, toch een nieuwe berijming was gebruikt. Wie daarmee bekend is, weet dat de inhoud van de psalmverzen dan niet gelijkloopt met de inhoud van onze berijming en dat de verzen dan niet bij de preek passen. Soms heeft een psalm dan bijvoorbeeld ook minder verzen. Ook nu paste de inhoud van de afgedrukte verzen niet bij de preek, iets waar ik toch veel waarde aan hecht. Ook kon ik moeilijk zo snel de betrouwbaarheid van de berijming controleren. De zaal inkijkend, merkte ik dat de meeste aanwezigen ouderen waren; ze zouden beslist de berijming van 1773 nog wel kennen. Dus deelde ik mee dat we, in tegenstelling met wat op de liturgie afgedrukt was, de berijming van 1773 zouden zingen. Ik las daaruit de psalmverzen ook voor. De reactie van enkele verpleegkundigen -niet van alle, want er werkten ook meisjes uit onze gezindte!- was tekenend voor de waardering die ik later kreeg voor de dienst: men verscheurde demonstratief de liturgie!

Ik preekte daarna toch nog met vrijmoedigheid over Psalm 41:5: „Ik zeide: O Heere! Wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen u gezondigd.” Kennelijk kon ik echter bij sommigen geen goed meer doen. Gezichten spraken boekdelen.

Na de dienst werd ik op het matje geroepen bij een van de leidinggevenden. Hoe ik het in mijn hoofd haalde om met de zieken te spreken over een zieke ziel, over zonden, over schuld en over onreinheid! Ze hadden al narigheid genoeg en dan hoefde ik niet nog eens de vinger te leggen bij geestelijke narigheden. Ik kon haar niet duidelijk maken -of ze wilden het niet horen- dat ik niet op een andere wijze over die wondere Heelmeester, Christus, kon spreken en over de genezing die er toch echt bij Hem te verkrijgen is, en die ik ook aangewezen en aangeprezen heb.

Ik heb er lange tijd niet meer mogen preken. Gelukkig was er ook een kerktelefoonaansluiting en iedere zondagmiddag konden in die tijd onze diensten in dat ziekenhuis op bed beluisterd worden. Het heeft de Heere behaagd door dat middel ernstige zieken en zelfs wel stervenden met Zijn Woord op te zoeken. En ach, wie weet, er kan ook nog een zegen achtergebleven zijn van de afgekeurde preek. De Heere doet met kromme stokken rechte slagen.

Goes, ds. C. J. Meeuse