Van huis uit is Ordelman, werkzaam als ICT-manager, met het christelijk geloof grootgebracht. Hij groeit op in Veenendaal, gaat naar de gereformeerde gemeente en naar reformatorische scholen. Al jong loopt hij tegen de grenzen aan die zijn ouders hem vanuit hun geloofsovertuiging stellen. „Toen ik een jaar of negen was, wilde ik graag op voetbal. Dat mocht niet van mijn ouders, omdat er te veel gevloekt werd op het veld. Terwijl voetbal de passie van mijn leven was. Ik vroeg me af: waarom mag ik niet op voetbal en mijn vriendje wel?”
Op het voortgezet onderwijs gaat Ordelman naar eigen zeggen „steeds meer dingen van de wereld” zien. Jongens uit zijn klas houden zich wél bezig met sporten. Hij gaat erin mee. De kerk doet hem dan al niks meer. „Ik ging er niet met plezier naartoe, was altijd blij wanneer het amen klonk.”
Ook in de catechisatie, die Ordelman jarenlang volgt, komt geleidelijk aan de klad. „Tot mijn zestiende heb ik catechisatie gevolgd, maar ik was niet trouw. Op een gegeven moment bleef ik thuis of fietste ik door. Later ging ik helemaal niet meer.”
Het levert hem thuis weinig discussie op. „Die keuzes gaan heel geleidelijk. Mijn ouders waarschuwden me wel, maar echte discussie hebben we niet gehad.” Hoewel zijn ouders altijd bij de kerk zijn gebleven, hebben zijn vier broers niets met het geloof. „Hen zag ik als voorbeelden.”
Als hij zestien is, staat hij voor het eerst in de kroeg. Een plek waar zijn broers ook geregeld komen. „Ik vond daar gezelligheid en vrienden. Die vond ik in de kerk niet. Ik heb nooit op de jeugdvereniging gezeten. Ik denk dat die verenigingen belangrijk zijn om met mensen uit de kerk een band te krijgen.” Behalve in de kroeg is Ordelman ook geregeld op het voetbalveld te vinden.
Tattoos
Afglijden begint volgens Ordelman vaak al in het gezin. „Ik denk dat eenheid in het gezin heel belangrijk is. Vader en moeder moeten samen achter het geloof staan.” Zijn moeder is volgens hem „een veranderde vrouw.” „Ze toont liefde voor iedereen, met wie ik ook thuiskwam. Soms waren dat bijzondere types. Het maakte voor haar niet uit of iemand in pak langskwam of met tattoos en in cowboylaarzen. Ze ziet iedereen als mens en toont daar respect en liefde voor.”
Toch is dat voor Ordelman geen reden om bij de kerk te blijven. „Als ik naar het leven van mijn moeder keek, dacht ik: zo’n leven wil ik niet. In de wereld zag ik veel meer dingen die direct tastbaar waren: het leven van feesten, drank en vrouwen. Zo’n leven kan in de kerk niet.”
Ook al komt hij nog zelden in een kerkdienst, diep vanbinnen weet hij dat wat daar verteld werd, waar is. „Dat is het gekke: ik heb nooit wat tegen de kerk gehad. Maar ik wilde het gewoon niet. Ik maakte heel bewust de keuze om te genieten van het leven en niet naar de regels van de kerk en de Bijbel te leven.”
Het geloof laat hij naar eigen zeggen „nooit helemaal los.” „Ik bleef hoe dan ook in God geloven en ben altijd blijven bidden. Hoe dronken ik ook thuis kwam uit de kroeg, ik kon niet gaan slapen zonder te bidden. Zelfs als ik zondagavond uit het stadion thuiskwam na een voetbalwedstrijd, ging ik bidden. Toen ik eens om half vier thuis was op een nacht, kwam mijn moeder naar boven. Die wilde me vertellen dat het zo echt niet kon. Toen ze de deur opendeed, zag ze me bidden. Toen heeft ze niks meer gezegd, is omgedraaid en weggelopen.”
Met het leiden van twee levens naast elkaar voelt Ordelman zich „hypocriet.” Waarom deed hij het dan? „Ik hoopte al die tijd dat ik bekeerd zou worden. Ik dacht: als God me nou gewoon bekeert, weet ik zeker dat ik dat andere allemaal niet meer wil. Eigenlijk wachtte ik op een Paulus-bekering: van het ene op het andere moment. Maar die kwam niet.”
Tot een ochtend die hij nooit zal vergeten. Ordelman doet zoals altijd de koelkast open om de door zijn moeder gesmeerde boterhammen te pakken. Op dat moment schiet er een tekst door zijn hoofd. „Dat was „Maar blij vooruitzicht dat mij streelt.” Heel bizar.” Na werktijd wil hij opzoeken waar de tekst staat, maar hij is die vergeten.
Zo gaat dat de volgende dag ook. De derde dag komt de tekst pas weer in zijn herinnering als hij naar buiten stapt. Dit keer onthoudt hij hem wel en zoekt hem op.
De gebeurtenis maakt grote indruk op Ordelman. „Het moest wel van God zijn, ik kende de tekst niet en was al helemaal niet met het geloof bezig. Toen ben ik rigoureus omgedraaid en heb met alles gebroken. Ik nam afscheid van vrienden, voetbal, de kroeg.”
Voor het eerst sinds jaren zit Ordelman weer in de gereformeerde gemeente in Veenendaal. Vooral zijn moeder is daar erg blij mee. „Wat de gemeente ervan vindt, weet ik niet. Mensen zagen me natuurlijk wel ineens terugkomen. Maar ik heb er weinig reacties op gehad.”
Een jaar lang gaat het goed met Ordelman. Dan glijdt hij weer langzaam af. „Al die tijd hield ik toch aan de wereld vast. Ik keek zondag bijvoorbeeld geen sport meer, maar zaterdagavond en de rest van de week wel. Op een gegeven moment vroeg ik me af: Wat betekent dit geloof nu eigenlijk nog voor mij? Ik belde vrijdagavond mijn broertje en vroeg hem waar hij zat. In de kroeg, zei hij. Ik zei: Ik kom eraan.”
Ommekeer
Zo belandt Ordelman opnieuw in de wereld van voetbal, sport kijken en de kroeg. Waren de woorden uit de Psalmregel dan toch niet krachtig genoeg geweest? „Toen ik net weer terug was bij de kerk, was ik er heel erg mee bezig. Als ik van de kerk naar huis fietste, zong ik in mijn hart „Eén dag is in uw huis mij meer dan duizend waar ik U ontbeer.” Maar ik had niet volledig met de zonde gebroken.”
„De tekst was voor mij een ommekeer. Maar toen ik terugviel, ervoer ik wel dat het klopt dat de duivel terug kan komen met zeven duivelen en het huis nog viezer achterlaat. Alle remmen waren los bij mij. Ik ben veel harder gevallen dan ooit tevoren.”
Dat hij nu weer aangesloten is bij de gereformeerde gemeente in Veenendaal, noemt Ordelman een „Godswonder.” Anders dan de radicale omkeer die hij een aantal jaren eerder had, ging de tweede terugkeer geleidelijk. Na het eindigen van een relatie –hij is dan 33– gaat hij nadenken over zijn leven. „Het geloof bleef maar in mijn hoofd zitten. Ik had er geen zin in, maar ik wist dat het morgen te laat kon zijn. In die relatie dacht ik al vaak na over kinderen, maar ik durfde daarvoor niet de verantwoordelijkheid te nemen als ik ze niet in het geloof op zou kunnen voeden.”
Van de kerk mist hij in zijn beleving op dat moment „niks.” „Niet de gemeenschap, de verbondenheid of de mogelijkheid om nieuwe contacten op te doen. De enige reden waarom ik terug ben gekomen, is omdat ik wedergeboorte zocht. Ik heb een Borg, de Heere Jezus Christus, nodig. Dat is nog steeds wat mij drijft.”
In mei 2018 doet Ordelman belijdenis van het geloof. Nadat hij schuldbelijdenis heeft gedaan – voor alle geboden. „Ik wilde dat graag doen, voor God en voor de mensen. Ik kon niet schuldbelijdenis doen voor één gebod; ik had ze allemaal overtreden.”
Strijd
Dagelijks kampt de ICT-manager met strijd. Sport heeft nog steeds een sterke aantrekkingskracht op hem. Omdat hij wil voorkomen dat hij er weer volledig in opgaat, leest hij alleen het Reformatorisch Dagblad op zijn telefoon, geen andere media. „Ik ben tot op de dag van vandaag bang dat ik terugval. Je kunt iemand wel uit de wereld halen, maar haal de wereld maar eens uit de mens. Het gebed is hierin dagelijks nodig. Gelukkig zijn er mensen die voor mij bidden.”
Zijn broers vinden de overstap moeilijk. Alleen de oudste was bij de belijdenisdienst; met een van zijn broers kan Ordelman echt niet over het geloof praten. Hun levens zijn erg verschillend. „Zaterdag ga ik met mijn broers bowlen en daarna eten. Vervolgens gaan zij de kroeg in, ik niet. Met mijn oudste broer had ik het altijd over sport. Dat kan nu ook niet meer. Ik ben een groep vrienden kwijtgeraakt. Maar dat is het me wel waard.”
Had hij minder snel afscheid van de kerk genomen als hij daar meer contacten had? „Misschien wel. Als ik op de jeugdvereniging vrienden had gehad, zou ik voorbeelden hebben gezien van mensen die leven in de wereld van het geloof. Maar ik denk dat het al te laat is als de kerk ziet dat iemand afdwaalt. Dat begint al in het gezin. Wel had de kerk kunnen zien dat het ons als 15-jarige jongens weinig deed. Daar hadden gemeenteleden of kerkenraadsleden op kunnen anticiperen.”
Wel is hij lovend over de reactie van de kerkenraad en de predikant bij zijn tweede terugkeer. „Ze stonden altijd open voor een gesprek. Vanuit de liefde hebben ze me bijgestaan met advies. Ik denk dat openheid van ambtsdragers heel belangrijk is voor twijfelaars en terugkeerders.”
Nu hij weer in de kerk komt, ziet hij om zich heen jongens die net als hijzelf niet geïnteresseerd lijken in het geloof. „Bedenk je nu het nog kan, zou ik hun willen zeggen. Ik mag en kan zeggen dat de vreugde die ik zocht in de wereld in schril contrast staat met de vreugde die er in God te vinden is. De keuzes die je nu maakt, kunnen keuzes zijn voor de eeuwigheid. En blijf altijd bidden, hoe hypocriet je ook bent. Dat is het belangrijkst wat ik iedereen mee wil geven die de kerk verlaat. Als je dan toch je eigen weg gaat, blijf altijd bidden.”