De grote gymzaal van het Ichthus College in Veenendaal vult zich met havisten en vwo’ers. Ze zullen deze morgen gelijktijdig hun kennis van geschiedenis gaan spuien. Zíj hebben er ten minste twee jaar voor gestudeerd. Ík niet.
Zes jaar geleden kreeg ik mijn vwo-diploma. Er prijkte toen geen cijfer voor geschiedenis op mijn lijst. Ik koos het vak niet omdat mijn vrije ruimte al vol zat. Nu, zes jaar later, mag ik alsnog aan de bak. Zonder er ook maar één extra les voor te hebben gevolgd. Vrijwel zonder voorbereiding. Faal ik, terwijl volk en vaderland meelezen? Of kan ik mijn eer redden?
Van Gerrit Oomen, docent geschiedenis op het Ichthus, hoor ik vooraf dat het examen over de Republiek en de Vietnamoorlog zal gaan. Over dat laatste onderwerp weet ik amper iets. Daar lees ik dus snel nog wat over na. Voor het overige moet ik vertrouwen op wat algemene kennis die ik in de jaren heb opgebouwd. De ‘bemoedigende’ woorden van Oomen vlak voor het examen: „Zonder opleiding en zonder interesse ga je gegarandeerd op je plaat.”
Waar de gymzaal zich eerst nog vult met geroezemoes, daalt even later een oorverdovende stilte neer. Het is voor mij als een verstikkende deken. Nu gaat het erop aankomen. Wordt dit een historische nederlaag? Of boek ik een persoonlijke overwinning?
Bij de eerste vraag zakt de moed me al in de schoenen. Ik moet vijf citaten over de Republiek in de juiste tijd plaatsen. Dat de stichting van ”Amestelledamme” voor de stichting van de Bataafse Republiek was, snap ik ook nog wel. Maar de andere citaten zijn een stuk vager.
Vraag twee boort bij mij alle restjes hoop op een fatsoenlijk cijfer de grond in. Ik lees over zogenaamde malthusiaanse spanning en over moedernegotie. Malthus, zijn naam klinkt erg bekend, maar wie hij ook al weer was? Geen idee!
Na een halfuur merk ik dat mijn schrijftactiek nog steeds niet is veranderd. Schijnbaar houd ik mijn pen nog net zo gespannen vast als zes jaar terug. Ik krijg alweer kramp in mijn hand. Lastig!
Minder vervelend vind ik het dat mijn hoop op een goede afloop weer iets terugkomt. Er komen vragen over de West-Indische Compagnie en over de bevolkingsontwikkeling van Nederland. Ik scoor de broodnodige punten, voel ik.
De vragen over Vietnam zijn weer pittiger. De ins en outs van de uitzichtloze oorlog komen aan bod. Een gruwelijke spotprent lacht me toe vanuit een bij het examen geleverd bronnenboekje. Ik zie Ho Chi Minh, communistisch leider van Noord-Vietnam in de jaren zestig van de vorige eeuw, die zijn volgelingen bij duizenden opoffert aan de gretige vlammen van het ‘vuur’ van de Vietnamoorlog.
De seconden tikken weg. Het grootste gedeelte van het examen ligt alweer achter ons. De jongen naast me doet verwoede pogingen de tijd bij te houden. Hij schrijft haast sneller dan zijn schaduw. Dan blijken opeens zijn pen én zijn reservepen het te begeven. Als journalist zou ik genoeg schrijfgerei bij me moeten hebben. Maar dat blijkt niet zo te zijn. In welke uithoek van mijn tas ik ook kijk: geen extra pen. Dan leent hij er maar een van zijn achterbuurvrouw. Nog fanatieker dan eerst werpt hij zich weer in zijn examenstrijd. Met het puntje van zijn tong tussen de lippen.
Ik kijk de zaal nog eens goed rond. Het havo-examen blijkt vele malen korter óf makkelijker te zijn. Slechts een fractie van de havisten zit er nog. Van de vwo’ers heeft nog haast niemand de zaal verlaten.
Rond kwart voor twaalf leg ik mijn pen neer. Opgelucht en tevreden. Ik heb een redelijk goed gevoel over het examen. Maar dat heb je vaker bij vakken zoals geschiedenis als je vele kantjes vol hebt geschreven. Het kan dus bedrog zijn.
Een historisch examen behoort tot het verleden. En ik ben tevreden. Een 6,1.