Zodra de wekker zich laat horen, spring ik uit bed. Ik hijs me in mijn werktenue en zoek in mijn rommelige kamer wanhopig naar mijn werktas. De zoektocht confronteert me met een van mijn vele mislukte goede voornemens; elke avond vijf minuten opruimen om zo te voorkomen dat mijn kamer een zwijnenstal zou worden.
Terwijl ik de trap afren, werp ik een blik in de spiegel. Dit om mezelf ervan te overtuigen dat ik er met mijn slaaphoofd en wallen weer op mijn paasbest uitzie. Beneden schuif ik een broodje naar binnen.
Wonder boven wonder vind ik de huissleutels in een keer. Daardoor sta ik tot mijn verrassing -heus waar- 5 minuten eerder buiten dan normaal. Ik vraag me nogmaals af hoe dat kan en besef dan dat ik mijn tussendoortjes ben vergeten. Dus moet de deur weer van het slot. Ik grijp mijn tussendoortjes van het aanrecht en ren opnieuw naar buiten.
Tegenwind op de fiets. Het weer werkt niet mee aan mijn goede voornemen. Ik trap harder, vastbesloten om niet al op de eerste dag te falen. Mijn vingers vriezen bijna van mijn lichaam. Maar teruggaan voor dikke wanten doe ik niet. Dan mislukt mijn voornemen.
Hijgend maar trots kom ik vier minuten te vroeg aan bij de supermarkt waar ik werk. Acht minuten lang sta ik met bevroren vingers te klappertanden voor een dichte deur. Dan pas komt mijn leidinggevende aangereden om de deur te openen. Bevroren neem ik een nieuw besluit. Volgende week snoozen mijn goede voornemens weer.