Een week van tevoren zijn we op zoek naar een kano. In de omgeving zijn alle kano’s al verhuurd. Zelfs de Biesbosch op een uur afstand heeft geen kano’s meer te huur. Na lang speuren en bellen vindt mijn vader tenslotte een onverhuurde kano.
Vaders reserveert de kano voor een lengte van drie uur. Na de ochtenddienst kleedt iedereen zich snel om. Om vervolgens met half opgegeten broodjes in de auto te springen. We arriveren -hoe kan het ook anders- tien minuten te laat, en het lijkt alsof de verhuurder van de kano’s het erger vindt dan mijn familie. Ik moet achter de kano aan rennen, om de route te weten naar de geul waar de kano te water wordt gelaten. Ondertussen smeer ik zonnebrand op mijn gezicht.
Ik heb al heel wat keren gekanood, maar dit tochtje was anders dan de andere tochtjes. De vorige keren kon ik af en toe stoppen met peddelen en de kano door het water laten glijden. Maar bij deze route kan dat niet. Ik moet constant blijven peddelen om op koers te blijven.
Dezelfde hoeveelheid mensen die normaal met het openbaar vervoer gaan, hebben nu voor de boot gekozen. Het is ontzaglijk druk op het water. Bij elk groot vaartuig moeten we flink peddelen en gutst er wat water in de kano.
Drijfnat kom ik uit de kano. Ik heb al een paar uur dorst. Maar ik drink niks, want ik moet al naar het toilet. En alle wc’s zijn afgesloten.
Wonder boven wonder heb ik de dag na Hemelvaart geen spierpijn in mijn armen. Dat zal vast komen van alle uren extra dozen tillen op werk.