De Houtenaar is samen met zeven anderen op pad met een jongerenreis van Stichting Friedensstimme. Vandaag zoeken ze niet naar geloofsgenoten, maar bezoeken ze mensen die nog zelden of nooit over God hebben gehoord.
In kleine groepjes trekken ze langs de deuren. De meeste huizen zijn verlaten. Maar waar door de sneeuw een pad naar de voordeur is gebaand, proberen de jongeren in contact te komen met de bewoners. „Vrede zij dit huis”, is dan het eerste wat ze zeggen.
Adriaan en zijn buddy Andrej Bezmaternykh kloppen aan bij Sergei, een oude man die in een klein huisje de dagen doorbrengt met zijn katten. De christenen vertellen waarom ze gekomen zijn. Als ze het Evangelie delen, beginnen de ogen van de oude man te glimmen. Dankbaar neemt hij het evangelisatiekrantje aan. Dan zingen de drie: „Zonder uitzondering is de deur geopend voor alle mensen, bij de troon van Zijn eeuwige genade. In de hemel wacht God op Zijn verloren zonen.”
Zo gaan de twee langs de huizen. Op zoek naar mensen die God nodig hebben als Redder voor hun ziel. Aan iedereen die hij tegenkomt deelt Adriaan de evangelisatiekrant uit.
Op het programma staat ook een bezoek aan de Chanten, een volk in West-Siberië. Na een dag reizen met trein, auto en sneeuwscooter arriveren Adriaan en de rest van de groep in het dorpje Kajoekova. De inwoners van deze plaats hielden zich bezig met duistere praktijken en leefden in angst. Dat is nu verleden tijd. Adriaan ziet Gods macht en liefde in hun leven. „Wat me raakt is dat mensen eerst heel heidens leefden en nu rein en vol liefde zijn naar elkaar en naar God toe.”
Offeren aan afgoden
In een van de huisjes wordt de groep met een maaltijd gastvrij ontvangen door Olja, een vrouw die als enige in haar familie gelovig is. Evangelist Anton Kuplande-
jev schuift ook aan de tafel. Hij vertelt bescheiden hoe de Heere hem heeft opgezocht.
Anton was, net als de andere Chanten, opgevoed met het offeren aan de afgoden. Tot hij bij de buren stuitte op een boekje waarin Gods wet beschreven stond. Dat bracht hem naar een baptistengemeente in de stad. Daar kwam hij voor het eerst in aanraking met de Bijbel. Terug in het bos las hij Deuteronomium 30:19: „Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen de hemel en de aarde; het leven en de dood heb Ik u voorgesteld, de zegen en de vloek, opdat gij leeft, gij en uw zaad.”
Zo las Anton het Woord. Gods Geest werkte in zijn hart. Na vijf maanden kwam een evangelist met een boot naar het dorp waar Anton woonde. Deze evangelist vond hem lezend in zijn Bijbel. Een aantal maanden later liet hij zich dopen. Op die dag kwam zijn vrouw tot geloof. Deze bekeringen waren het begin van een opwekking onder de Chanten.
Het valt Adriaan op hoe dicht bij de Bijbel de Chanten leven: „Bijzonder om te zien hoe serieus ze het geloof nemen en proberen zo heilig mogelijk te leven. Als ze hun zonden belijden, doen ze dat heel concreet, in het midden van de gemeente. Gods werk is zo zichtbaar, puur en echt.”