Daar zwerft een tiener door de stad, 
hij leeft tussen het schroot; 
Hij vind geen mens die bij hem hoort 
en overal grijnst de dood.

Daar gaan duizenden kinderen,
tienduizenden misschien;
Hun jonge zielen zijn al oud
van ’t leed door hen gezien.

Daar was een aardbeving, een vloed,
een oorlog of een brand;
Zij zijn ontheemden, paria’s,
vreemd in hun vaderland.

Er zijn veel vragen in mijn hart,
en antwoord krijg ik niet.
Waar vind ik hulp en uitkomst
voor dit wereldwijd verdriet?

Als ik mij biddend nederbuig
bij al dit schreeuwend zeer;
Slechts één ding dat ik bidden kan:
Red toch hun zielen, Heer’!

Margreet van den Heuvel