Utrecht en Leiden zijn koplopers in de scheve verhouding: in de domstad zijn er 73 mannen op elke 100 vrouwen en in Leiden is dat 74 op de 100. Ook Amstelveen en Weesp, waar veel Amsterdamse studenten wonen, tellen relatief veel jonge vrouwen.

In Delft is het net andersom. De verhouding steeg volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van 161 mannen per 100 vrouwen in 2008 naar 170 mannen op elke 100 jonge vrouwen in 2018. De situatie in Delft heeft volgens het CBS waarschijnlijk te maken met de Technische Universiteit in die stad. Vrouwenkiezen minder vaak voor techniekopleidingen.

Ook in andere gemeenten met een technische universiteit zijn jonge vrouwen in de minderheid: in Eindhoven zijn er 126 mannen op 100 vrouwen, in Enschede 124 en in Hengelo 113. Op Terschelling, waar het Maritiem Instituut is gevestigd, is het aantal vrouwen het laagst. Er wonen op het Waddeneiland 250 mannen op elke 100 vrouwen.

Ouderlijk huis

Het vrouwenoverschot in veel studentensteden hangt samen met de relatief jonge leeftijd waarop vrouwen het ouderlijk huis uit gaan. Begin dit jaar woonde 69 procent van de Nederlandse jonge mannen thuis, tegen 55 procent van de jonge vrouwen.

Aan de Nederlandse universiteiten staan sowieso meer vrouwen dan mannen ingeschreven. „In het studiejaar 2017-2018 studeerden 94 mannen per 100 vrouwen (alle leeftijden) voltijds aan een universiteit. Tien jaar eerder was die verhouding 98 mannen op de 100 vrouwen”, aldus het CBS.

Landelijk liggen de verhoudingen anders. Begin dit jaar woonden er in Nederland bijna 1,1 miljoen mensen van 20 tot 25 jaar. Vrouwen zijn in de minderheid in deze leeftijdsgroep; 100 jonge vrouwen op elke 103 mannen.

Elk jaar worden er ongeveer 5 procent meer jongetjes dan meisjes geboren. Vrouwen worden over het algemeen wel ouder dan mannen. Ze vormen op de totale bevolking een kleine meerderheid: op elke 100 vrouwen zijn er 99 mannen.