Bijna 6 jaar oud was meneer Baak toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. “Op die meidag was de lucht vol vliegtuigen. Daaromheen verschenen witte wolkjes, luchtafweergeschut. Een paar weken later marcheerden de Duitsers door mijn woonplaats Scheveningen. “Wir fahren gegen Engeland”, zongen ze. Wij als kinderen zongen er zachtjes achteraan. “Plons, plons, plons.””

Moeder Baak begon in het eerste oorlogsjaar al voedsel te verzamelen. Ze stuurde Baak en zijn oudere broer op pad om Molenaars kindermeel te halen; voeding voor hun pasgeboren broertje. “We kregen maar één pak per keer, dus mijn broer en ik fietsten achter elkaar aan.”

Voedingsmiddelen werden steeds schaarser. Plots was de koffie op. Later ook de rijst, cacao en thee. “Het voedsel ging op de bon en je kreeg vervangingsmiddelen. Surrogaatkoffie, surrogaatthee en later zelfs surrogaateieren”, zegt Baak. “Die laatsten waren van urine gemaakt.”

Bonnen

“Waren jullie arm, thuis?” wil Tom weten. “In de oorlog had geld weinig betekenis”, reageert Baak. “De Duitsers begonnen een distributiestelsel van bonnen. Zonder bonnen geen voedsel.”

De familie Baak kon de eerste oorlogsjaren voldoende voedsel bij elkaar scharrelen. “Het was geen vetpot, maar er was eten.” Eind 1944 werd de situatie in de regio Den Haag volgens Baak “nijpend.” Met de Bevrijding voor de deur stierven in de winter van 1944 naar schatting zo’n 20.000 mensen vanwege gebrek aan voedsel.

Buiten was het die winter zo koud dat de rivieren dichtvroren. De voedseltoevoer stokte. “Etenswaren aanvoeren over de weg ging ook niet omdat de meeste auto’s waren ingenomen door de Duitsers, toch?” zegt Tom. “Juist”, reageert Baak. “Zelfs fietsen werden gevorderd. Dus trokken mensen lopend de stad uit, op zoek naar voedsel en brandstof.”

De vader van Baak had nog wel een rijwiel, omdat hij politieagent was. De man ging ’s nachts de boer op. “Soms kwam hij dan de volgende ochtend thuis met een zakje tarwe. Mijn vader heeft veel gedaan om ons in leven te houden”, zegt Baak. “En Joden hield hij met gevaar voor eigen leven uit handen van de Gestapo.”

Kaarsvet

Maar Baak moest als jonge jongen ook zelf aan de slag. Met een rooms vriendje betrad hij de rooms-katholieke kerk om het vet dat van de kaarsen droop, mee te nemen. Moeder maakte daar dan weer hele kaarsen van.

En tussen de stapels afval die op straat lagen, zocht Baak naar voedsel. Hij maakte een schepnetje waarmee hij langs de kade kleine visjes ving waar moeder raad mee wist. Ook trok de jongen het kassengebied in. “Ik keek in de sloot of er misschien wat eetbaars in dreef. Zo heb ik een keer een tomaat gevonden.”

Tom buigt op de leuning van zijn stoel naar Baak. “Bizar”, luidt zijn commentaar. “We aten ook veel suikerbieten”, vervolgt de oude man. “Die moesten we raspen. Van de pulp bakte mijn moeder dikke koeken. Uit het kookvocht trok ze stroop. Dat smeerde ze dan weer op de koeken.”

Soldaatje

Ondanks de honger ging het leven gewoon door, ervoer Baak. “Toen er ijs lag, gingen we schaatsen. Op straat speelden we soldaatje. De diepe ernst van de zaak drong niet tot ons door. Ik weet nog dat ik een keer in een vreemde buurt was. De jongens van die straat wilden met me vechten. Ik stond perplex. Het waren levende geraamtes, met holle ogen. En toch wilden ze vechten.”

Met zijn verstand wist Baak dat hij honger had. “Maar ik leefde er niet zo bij. Mijn lichaam onderging het. Ik was banger voor bommen en de mensen die ik dood op de stoep zag liggen.” Baak vulde zijn buik “met alles wat ik maar kon bedenken.” Bij de ijssalon kon hij voor een kwartje een grote beker schuim halen. “Daarvan kreeg je een vol gevoel in je buik. Totdat je een boer moest laten, dan voelde je de leegte.”

Voet

Na de oorlog lag Baak een aantal maanden op bed. “Van de honger vielen de gaten in mijn voet. De dokter was bang dat hij eraf moest. Dat hoefde gelukkig niet, maar je kunt de littekens nog zien.”

De oorlog was voorbij. De honger een aantal maanden later ook. “En toen gingen de mensen hossen. Er was totaal geen beslag”, zegt Baak. In de oorlog hadden in de vitrines van winkels gouden horloges gelegen met daarbij een bordje: ”Ruilen voor een half brood”. Alle waarde van sieraden was weggevallen voor hen die wilden overleven. Maar na de oorlog waren de mensen dat weer vergeten.”

“De kunst is om uit dit alles een les te trekken”, denkt Tom. “Het laat wel zien dat we dankbaar moeten zijn dat we het nu zo goed hebben. Omdat dat niet vanzelfsprekend is. Hebben jullie in de oorlog ooit getwijfeld aan God?”

Mevrouw Baak, die zelf geen honger leed, schudt resoluut haar hoofd. “Nee, nooit. De Heere regeert. Denk altijd aan de godsregering, Tom.”