Dat blijkt uit onderzoek dat de muziekredactie van het Reformatorisch Dagblad afgelopen najaar onder de achterban van de krant uitvoerde. Ruim duizend respondenten vulden de vragenlijst over de muzikale thuissituatie in.
Uit het onderzoek blijkt dat in de meeste huishoudens één of meer instrumenten aanwezig zijn. De blokfluit en het orgel zijn daarbij het best vertegenwoordigd. Gerekend vanuit het totaal aantal personen in de huishoudens dat musiceert, is het orgel het instrument dat het vaakst wordt bespeeld, gevolgd door piano en blokfluit.
Vrouwen en mannen
Uit de resultaten blijkt verder dat er verschil is tussen vrouwen en mannen als het gaat om de instrumenten die ze bespelen. Bij vrouwen scoort de blokfluit het hoogst, bij mannen het orgel.
Ook de leeftijd speelt een rol bij de keus voor een instrument. In de jongste leeftijdscategorie (tot en met 12 jaar) staat de blokfluit bovenaan, in de oudere categorieën is dat het orgel (zie: ”Instrumenten”).
Van de personen in de huishoudens die een instrument bespelen, heeft één op de drie op dit moment regelmatig muziekles (zie grafiek 7). De helft geeft aan vroeger wel les te hebben gehad, maar nu geen lessen meer te volgen.
Gezien vanuit de leeftijden, blijkt dat de basisschooljeugd het meest actief is met muziekles. Vier op de vijf kinderen die een instrument bespelen hebben ook les. In de pubertijd is dat nog ruim de helft. Bij het ouder worden neemt het actieve les nemen zienderogen af.
Samen zingen
In heel wat huizen in reformatorische kring wordt regelmatig samen gezongen; in één op de drie huizen zelfs vrijwel elke dag. Een kwart van de respondenten geeft aan dat er nooit gezamenlijk wordt gezongen.
Als het gaat om het repertoire dat wordt gezongen, dan staan de psalmen met stip bovenaan. De bundel van Johannes de Heer, de ”Gele zangbundel” en ”Op Toonhoogte” worden in één op de vijf gezinnen waar samen gezongen wordt gebruikt. De dag waarop het meest samen gezongen wordt, is de zondag (zie: ”Zang(momenten)”).
Ontspanning
Gevraagd naar de belangrijkste motivatie om thuis te musiceren, geeft bijna de helft aan dat dit vooral gebeurt ter ontspanning. Eén op de drie noemt de huisgodsdienst als belangrijkste reden (zie grafiek 9). Overigens geeft het overgrote deel van de respondenten (82 procent) aan dat er op zondag in huis geen andere muziek klinkt dan doordeweeks. In huishoudens waar wel verschil gemaakt wordt, klinkt er zondags vooral geestelijk repertoire of (in sommige gevallen) helemaal geen muziek.
Tevreden
In antwoord op de vraag of ze tevreden zijn met de plaats die zang en muziek in hun huishouden innemen, geven vier op de vijf respondenten aan min of meer tevreden te zijn. Een deel (11 procent) kruiste ”neutraal” aan. Slechts één op de tien is min of meer ontevreden over het muzikale gehalte in huis.
Op de vraag of men behoefte zou hebben aan toerusting vanuit de kerkelijke gemeente inzake het musiceren in huis, antwoordt ruim een kwart positief. Twee op de drie hebben geen behoefte aan deze vorm van ondersteuning.
Instrumenten
In 88 procent van de huishoudens die meededen aan het onderzoek zijn één of meer muziekinstrumenten in huis. Uit de top 10 van in huis aanwezige instrumenten (zie grafiek 2) blijkt dat de blokfluit op dit punt met 51 procent de kroon spant, op de voet gevolgd door het orgel (49 procent). Verder scoren de dwarsfluit en de piano hoog, terwijl de gitaar de top 5 afsluit. Interessant is dat nog slechts in zo’n 5 procent van de huishoudens een harmonium staat.
Als het gaat om de instrumenten die het vaakst daadwerkelijk klinken, komt er een iets andere top 10 naar voren. Onder personen die actief een instrument bespelen is het orgel met 30 procent het populairst. De piano en de blokfluit (beide 15 procent) vormen een goede tweede en derde. De gitaar neemt de vijfde plaats in. Onder aan de top 10 (zie grafiek 3) bungelen het harmonium en de trompet.
Interessant is het onderscheid tussen de seksen als het gaat om de instrumenten die worden bespeeld. Bij vrouwen wordt de top 10 aangevoerd door de blokfluit (bijna een kwart), gevolgd door het orgel en de dwarsfluit (zie grafiek 4). Onder aan de lijst duikt de klarinet op.
Bij de mannen staat het orgel met stip bovenaan: bijna de helft van de musicerende mannen bespeelt dit instrument (zie grafiek 5). Bij hen staat de piano met 19 procent op de tweede plaats, op afstand gevolgd door het keyboard. Allemaal toetsinstrumenten. Net als bij de vrouwen staat bij de mannen de gitaar op plaats 5. Onderaan komt het klavecimbel om de hoek kijken.
Op de vraag of er thuis met meerdere instrumenten wordt samengespeeld, geven twee op de vijf respondenten (41 procent) aan dat dit nooit gebeurt. In 51 procent van de gevallen gebeurt dat soms; 8 procent zegt dat dit vaak of altijd gebeurt.
De leeftijd speelt een rol in de keuze voor een instrument, zo blijkt uit de cijfers. Het meest speelt dat bij de blokfluit onder jongeren (onder de 25). Terwijl bijna een kwart van de kinderen onder de 13 de blokfluit actief bespeelt, neemt dit snel af naarmate de kinderen ouder worden. Tussen de 12 en 25 jaar bespeelt één op de tien jongeren de blokfluit nog actief.
De gitaar wint juist aan populariteit bij het ouder worden. Terwijl in de leeftijdscategorie tot en met 12 jaar vrijwel geen kind gitaar speelt, staat dat instrument in de groep 13-18 jaar na de (alt)viool op de zesde plaats (6 procent). In de leeftijdsgroepen daarboven neemt de gitaar de vijfde plaats in.
Wat betreft het orgel: dat instrument lijkt aan populariteit te verliezen onder de jongere generatie, zo blijkt uit de cijfers. Terwijl bij de oudere generatie (boven de 25) het orgel nog door ruim één op de drie (37 procent) wordt bespeeld, liggen de cijfers onder jongeren significant lager. In die leeftijdscategorie speelt slechts één op de vijf (22 procent) personen orgel.
Zang(momenten)
In zeven op de tien onderzochte huishoudens is sprake van huiselijke zangmomenten (zie grafiek 8). Bijna een derde van de respondenten geeft aan dit vrijwel dagelijks gebeurt. In 15 procent van de huishoudens is dat ongeveer één keer per week.
Bij de vraag naar de momenten waarop samen gezongen wordt, springt de zondag eruit. In drie op de vijf huizen waar gezamenlijke zangmomenten zijn, gebeurt dat (ook) op zondag. In 44 procent van de gevallen wordt rond de maaltijd gezongen.
De duur van de zangmomenten verschilt. In een kwart van de huishoudens wordt één lied of psalm per keer gezongen, terwijl in bijna één op de drie huishoudens zo’n vijf minuten per keer samen wordt gezongen. Ongeveer 28 procent van de huishoudens zingt een kwartier per keer samen, in 14 procent van de gevallen gebeurt dit langer dan een kwartier.
Waar samen gezongen wordt, gebeurt dat in bijna de helft van de gevallen met begeleiding door een of meerdere muziekinstrumenten. Daarbij klinken met name begeleidingsinstrumenten: orgel (42 procent), piano (16 procent) en gitaar (9 procent). In 14 procent van de huishoudens wordt bij een cd of andere opname gezongen.
Waar gezamenlijk wordt gezongen, komt repertoire uit diverse bundels tot klinken (zie grafiek 1). De psalmen van 1773 staan daarbij met stip bovenaan: in 86 procent van de huishoudens klinkt deze berijming; 9 procent zingt uit de berijming van Datheen. Het psalmzingen gebeurt in de meeste huishoudens (66 procent) bij voorkeur niet-ritmisch.
Behalve de psalmen worden er ook liederen uit diverse bundels gezongen. Het meest populair is daarbij de zangbundel van Johannes de Heer: daaruit zingt bijna een kwart van de huishoudens. Ook de zogenoemde ”Gele zangbundel” (20 procent), de bundel ”Op Toonhoogte” van de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (19 procent) en de bundel ”Tot Zijn eer” van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (14 procent) worden in veel huishoudens gebruikt. In één op de acht huishoudens waar gezongen wordt (13 procent) klinken liederen van de populaire band Sela.
Bijna een kwart geeft verder aan ”religieuze kinderliedjes” te zingen. De recente bundel ”Weerklank”, een uitgave die in 2016 in hervormd-gereformeerde kring op de markt gebracht werd, wordt nog slechts in 5 procent van de huishoudens gebruikt.
Worden de cijfers van het gebruikte repertoire gecombineerd met die van de kerkverbanden, dan valt voor de kerkelijke denominaties die het sterkst vertegenwoordigd zijn (zie grafiek 6) een aantal zaken op. Binnen de Gereformeerde Gemeenten is na de berijming van 1773 de ”Gele zangbundel” het populairst, direct gevolgd door de bundel van de eigen JBGG. Ook de zangbundel van Johannes de Heer wordt frequent gebruikt.
Binnen de Hersteld Hervormde Kerk scoort de bundel van Johannes de Heer het hoogst na de psalmen, terwijl dat in de kring van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk ”Op Toonhoogte” is. In die laatste kring worden –verhoudingsgewijs– ook de liederen van Sela het meest gezongen.
Binnen Gereformeerde Gemeenten in Nederland wordt in een kwart van de huishoudens waar gezongen wordt de berijming van Datheen gebruikt. Verder scoren de eigen bundels ”Uit Sions zalen” en ”Elk zing’ Zijn lof” hoog.
Onderzoek ”Muziek in huis”
De muziekredactie van het Reformatorisch Dagblad (RD) deed in het najaar van 2019 onderzoek naar de vraag welke rol muziek en zang spelen in de huishoudens die zich rekenen tot de achterban van de krant. Daarbij ging het uitdrukkelijk niet alleen om gezinnen, maar bijvoorbeeld ook om singles. Om die reden wordt steeds over huishoudens gesproken. In het onderzoek ging het om de actieve muziekbeoefening in de diverse huishoudens, zoals zingen en spelen. Het beluisteren van muziek via cd’s of andere media is zodoende buiten beschouwing gelaten.
De online enquête werd door ruim duizend respondenten ingevuld, waarbij één persoon –meestal de vader of moeder– voor het gehele huishouden de vragen beantwoordde. Zo werd bijvoorbeeld voor iedere persoon in het huishouden gevraagd of en zo ja welk instrument hij of zij bespeelt.
Uitdrukkelijk is gevraagd of mensen die hun gezin als niet-muzikaal bestempelen, de vragenlijst toch wilden invullen, om zodoende het meest betrouwbare beeld te krijgen. Niettemin is het mogelijk dat met name muziekliefhebbers de enquête hebben ingevuld. De werkelijke cijfers over actieve muziekbeoefening in de gereformeerde gezindte zouden daarom lager kunnen liggen dan het onderzoek aangeeft.
Qua kerkelijke gezindte heeft de volle breedte van de reformatorische kring meegedaan aan het onderzoek (zie grafiek 6). Daarbij zijn de huishoudens die behoren tot de Gereformeerde Gemeenten met bijna de helft het ruimst vertegenwoordigd. Dit zijn gebruikelijke verhoudingen in onderzoeken van het RD.
De grootste groep van de huishoudens (45 procent) is aangesloten bij de Gereformeerde Gemeenten (GG). Zo’n 12 procent is lid van de Hersteld Hervormde Kerk (HHK), 11 procent rekent zich tot de Gereformeerde Bond (GB) in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Andere respondenten zijn onder andere lid van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN, 8 procent), de Oud Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) (OGG(iN), 6 procent), de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK, 5 procent) en de PKN (4 procent).