Van inleidingen houdt ze niet. „Stel gewoon uw eerste vraag.” Of nee, toch niet. Haar oog valt op het visitekaartje. „Dat woord ”reformatorisch”, heeft dat met Maarten Luther te maken? O, meer met Calvijn.”

Oké, de eerste vraag dan. Nee wacht, de telefoon gaat. „Die moet ik echt opnemen.”

De Oostenrijkse is enkele dagen in Amsterdam om haar nieuwe boek te promoten. Ze staat er uiteenlopende media te woord. Aan alle verslaggevers laat ze merken dat ze als vrije vrouw eigen baas is.

Zo vindt ze het heerlijk af en toe de rollen om te draaien en zelf vragen te stellen. „Wat is uw favoriete Hollandse eten?” Of: „Hoe vieren calvinisten de communie eigenlijk? Alleen met brood, of ook met wijn?”

Of ze onderbreekt haar verhaal abrupt als ze iets ontdekt in het houtsnijwerk in het meubilair van het Ambassade Hotel. „Hé joh, die stoelpoot heeft de vorm van een pelikaan. Zie je dat ook?” Uit een ander gesprek loopt ze plotsklaps weg, de journalist verbouwereerd achterlatend.

Natascha Kampusch werd als 10-jarig meisje gegijzeld. Wolfgang Priklopil hield haar ruim acht jaar gevangen in een onderaardse kelder. In het laatste jaar van haar gevangenschap werd ze vaker mee naar buiten genomen. Dat bood de kans voor een ontsnapping, en die greep ze. De dader wierp zich voor de trein.

Kort na haar vlucht zei de toen 18-jarige Natascha dat ze haar „derde leven” zou beginnen. Ze had daar hoge verwachtingen van. Achteraf had ze zich er te veel van voorgesteld. „Alles zou heel rond en romantisch zijn. Ik fantaseerde hoe ik een boekwinkel of een kledingzaak zou binnenwandelen en dan zou worden geholpen. Komt u weleens bij IKEA? Tijdens mijn gevangenschap zag ik er op tv reclame van. Het leek me zo heerlijk daar te komen. In de praktijk bleek het een huis vol stress en onrust. En uiteindelijk heb je zo’n lelijke kast in huis. Terwijl ik had gedacht dat het mijn leven zou verrijken. Ik zeg niet dat die mensen het verkeerd doen, maar mijn verwachting was duidelijk overdreven. Door de jaren heen was ik de echte realiteit vergeten.”

Is dat derde leven een teleurstelling?
„Een beetje wel, natuurlijk. Ik had al die kritiek nooit verwacht. Bijvoorbeeld dat ik te positief over de dader zou oordelen. Van al die wantrouwende mensen ben ik best geschrokken. Ik had het wereldbeeld van een film: de politie beschermt de goede mensen tegen de kwade boeven. En al die lieve mensen zijn tevreden met hun heerlijke huis achter een prachtige voortuin. Maar zo zit de wereld niet in elkaar. Alle mensen hebben een zondig monster in zich.”

En toch is dat derde leven veel beter dan haar tweede leven, onder in die koude kelder, waar ze honger leed en slaag ontving. „Ik kan alles doen zonder het aan de dader te vragen. Ik kan naar Amsterdam reizen en interviews geven, en ik hoef niemand iets te vragen.”

U schrijft dat u droomde over de vrijheid. Klopt dat met hoe het echt is?
„Vrijheid is iets wat je beleeft. Als je buiten bent en de wind om je oren voelt, geniet je ervan. Maar als je je moet haasten om niet te laat te komen, is het weer anders.
Vrijheid betekent ook dat je je lievelingskleren draagt en met fijne mensen omgaat. Daarnaast is het een politiek thema. Bijvoorbeeld dat mannen de vrouwen niet moeten onderdrukken. Zonder vrouwen komen er immers ook geen mannen bij.”

Over een paar jaar wordt ze 30. Dan begint het „vierde leven.” Ze hoopt dat dat weer anders zal zijn. Of ze die levensfase alleen wil ervaren of met een partner, wil ze niet zeggen. „Dat is geen stof om met journalisten te bespreken.”

Wat doet u in het dagelijks leven?
„Ik schrijf soms, en ben ook bezig met kunstprojecten.” Ze kijkt op haar nagels en lijkt niet van zins al te diep op het onderwerp in te gaan.

Ook in uw boek zegt u af en toe: hierover zeg ik niets, dat is mijn persoonlijke levenssfeer. U bent wel principieel. Hebt u zulke strenge adviseurs?
Kampusch lacht en kijkt naar de twee agenten van haar Oostenrijkse uitgeverij. „Natuurlijk heb ik goede adviseurs. Toch is dit mijn karakter. Ik ben erg vastbesloten. Mijn ouders kunnen daar lang over uitweiden.”

U hebt na uw vlucht doorlopend kritiek gekregen. Veel Oostenrijkers zeggen dat u vrijwillig bij Priklopil woonde. Bent u nooit aan uw eigen verhaal gaan twijfelen?
„De mensen die twijfel zaaien, weten er vaak helemaal niets van. Ik kan ook wel zeggen dat u goedkope kleren draagt, en toch weet ik er niets van.”

Op feiten volgen interpretaties. Een daarvan is het stockholmsyndroom, dat zegt dat de ontvoerde zich bindt aan de ontvoerder. Was dat in uw geval zo?
„Dat weet ik niet. Als je met iemand samenleeft, krijg je vanzelf belangstelling voor die ander. Hoe het met de dader ging, was belangrijk. Zonder de dader zou ik immers niet overleven. Dat was niet onnatuurlijk. Ik keurde ook niet goed wat hij deed.

Mensen met het stockholmsyndroom nemen het voor de dader op. Dat heb ik nooit gedaan. De straf die hij heeft gekregen, had hij ook verdiend.”

De dader had een centrale plaats in uw leven. Mist u…
„Nein, nein.”

…hem nog weleens?
„Nein. Daarvoor zijn er te veel andere interessante mensen op deze planeet.”

Toch moet zijn dood ergens ook een gat hebben achtergelaten.
„Als vrij mens heb ik hem niet nodig.”

U schrijft af en toe over God in uw boek. Hebt u in uw gevangenschap ook op Hem vertrouwd?
„Soms heb ik misschien tot Hem geroepen, ja, of tot een hogere macht in het algemeen. In vertwijfelde situaties heb ik ook gebeden. Waarom niet? Als kind ben ik rooms-katholiek opgegroeid, ben gedoopt en heb eerste communie gedaan.

De dader was ook katholiek, maar daarover spraken we nooit. Ik heb later zijn kaart van de eerste communie gevonden. Ik denk dat hij wel in de hel geloofde, want daar moest hij toch heen. En als je in de hel gelooft, geloof je ook in God.”

En u, gelooft u in de hel?
„Hm, dat weet ik niet. Ik geloof wel in het boze, het monster dat in ons allen leeft.”

In uw eerste boek vertelt u dat u genoodzaakt was de dader te vergeven, omdat er anders geen leven meer mogelijk was. Bent u daar nadien bij gebleven?
„Ja. Het alternatief is dat ik hem zou haten. Maar haat vergiftigt ons leven. Het vreet ons op. Bovendien zou ik dan altijd aan hem moeten denken, en dat wil ik niet.
Vergeving hoort wat mij betreft ook bij het geloof. Als ik vroeger als kind in de kerk het ”vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven” uit het ”Vaderonzer” hoorde, had ik daar wel altijd moeite mee. Ik dacht dan: Wie en wat moet ik dan vergeven; waarom toch altijd weer die schuld?
Inmiddels denk ik dat je door vergeven meer jezelf wordt. Maar je groeit ook toe naar het beeld van de vergevende God.”

...

Lees het complete artikel in het Reformatorisch Dagblad van vrijdag 21 oktober.


Levensloop Natascha Kampusch

Natascha Kampusch (1988) werd in maart 1998 ontvoerd en opgesloten. De dader zei dat haar familie niet meer in haar geïnteresseerd was. Eind augustus 2006 ontvluchtte Natascha, na acht jaar. In de jaren daarna is ze steeds achtervolgd door de beschuldiging dat haar verhaal niet volledig is. Ze zou zich vrijwillig hebben laten ontvoeren. Ook zouden er meerdere ontvoerders zijn geweest. Onderzoeken in Oostenrijk hebben telkens haar versie bevestigd. Over haar gevangen­schap vertelt ze in haar boek ”De diefstal van mijn jeugd”. Recent verscheen ”Tien jaar vrijheid” (beide uitgaven van Meulenhoff Boekerij in Amsterdam).