Langzaam sjokt het reisgezelschap door de woestijn. De voedselvoorraden raken op, de krachten ook. Totdat ze een groep woestijnbewoners ontmoeten. Deze hebben medelijden en maken een maaltijd klaar. Wat een ontvangst. Een wonder. De volgende dag mogen ze verder uitrusten. Ze krijgen weer te eten. De dag erna ook. Maar dan beginnen de mensen te mopperen. Jullie maken het niet goed klaar! Die combinatie van groenten past niet! We krijgen nu voor de derde dag rijst, hebben jullie niets anders!

Misschien moet je denken aan het volk Israël in de woestijn. Het was zo’n wonder toen ze het manna kregen. Later mopperden ze: Onze ziel walgt van dit zeer lichte brood. Ze waren ontevreden over wat God hun gaf. Zo tergden ze de Heere.

Waarom hoor je gemopper op de kerk en de prediking? Vanwege de gebreken natuurlijk. Oké, die zijn er. Hoeveel zal ik er opnoemen? Maar onder die rij zet ik deze zin: De kerk en de prediking zijn en blijven een geschenk van de Heere (Hand. 20:28, Ef. 4:11). Het is een wonder dat God tot ons komt met een middel om zalig te worden (Rom. 10:17). De prediking is geen privémening of een nieuwe visie van een dominee. Het is een genademiddel. Daardoor verklaart God de Zaligmaker, Die kwam om het verlorene te zoeken.

Wijs mensen hierop als ze met hun kritiek komen. Ze staan, zo vrees ik, te hoog. Vaak is dat de achtergrond van de kritiek. Zelfs bij Gods kinderen! Ook zij verstaan niet altijd het wonder dat God tot hen wil spreken. En dan… ja, dan komt de eigen mening om de hoek kijken.

Een gesprek hierover vraagt liefde tot het zielenheil van critici. Maar ook een eerlijke bestraffing, omdat ze met zo’n houding vaak veel kapotmaken en anderen mee­slepen. Laat 2 Timotheüs 3:16 een leidraad zijn voor je gesprek.

En, leerde je heel persoonlijk de weg van ellende, verlossing en dankbaarheid kennen? Want dan mag je proberen vanuit het wonder van genade iets te zeggen. Dat overtuigt vaak meer dan lange discussies.