Hoe is opa eigenlijk koster geworden, wil Jonathan weten. „Ik had een verlangen om dienstbaar te zijn voor de Heere. Bij mijn werk in een wooncentrum kreeg ik last van mijn rug. Daardoor kon ik mijn werk niet meer doen en zat ik een tijd thuis. Toen kwam er een vacature voor koster in de kerk waar ik lid van was, de gereformeerde gemeente in Apeldoorn. Ik werd aangenomen. De Heere vervulde de begeerte die ik had om te werken in Zijn dienst.”
Appjes
Tweeëndertig jaar is een hele tijd. „Is uw werk veranderd in die tussentijd?” vraagt Matthias. „Zeker”, knikt zijn opa. „Vroeger belde ik veel om dingen te regelen en af te spreken. Nu verstuur ik mailtjes en appjes. Verder is er rond de veiligheid van de kerk veel verbeterd. Sinds vijftien jaar hebben we een veiligheidsplan en af en toe is er na de kerkdienst een ontruimingsoefening. Vroeger was dat er niet.” Een derde verschil is dat koster een fulltimebaan is geworden, vertelt Van Beek zijn kleinzoons.
Jonathan wil graag weten wat er nu zo mooi is aan koster zijn. „Allereerst dat je dienstbaar mag zijn in het werk voor de Heere. Daarnaast het omgaan met mensen. Ook met de jeugd. Ik wil graag het goede voor hen zoeken. Daar blijf ik plezier in houden.” Opa heeft ook een vraag aan de jongens. „Wat kan de koster in de kerk verbeteren voor de jeugd?” wil hij weten. Jonathan is blij dat er een bal is voor in de pauze tijdens een avond van de jeugdvereniging. Hij zou nog wel doeltjes willen. Matthias denkt even na: „Vanuit de kerkzaal zie je de oppas van de crèche lopen. Dat stoort weleens.” De koster belooft het mee te nemen.
Burn-out
„Wat is het moeilijkste dat u zich herinnert?” vraagt Matthias. Opa vertelt over de periode dat hij een burn-out had, zo’n negen jaar geleden. „Tot die tijd deed ik veel zelf. Doordat we naast de kerk wonen, deed ik in mijn vrije tijd klusjes die waren blijven liggen. Dan ben je iedere dag aan het werk, ook op zaterdag en zondag. Gelukkig is dat nu niet meer zo. De kerkenraad heeft voor meer vrijwilligers gezorgd. En voor een glazenwasser bijvoorbeeld. Daardoor heb ik meer vrije tijd.”
„Hoeveel uur werkt u per week?” vraag Matthias. Ongeveer veertig, vertelt opa. „Als er een rouwdienst is, kan het soms oplopen tot 65 uur. In de zomer is het rustiger.”
Er waren meer moeilijke gebeurtenissen, vertelt de koster. „Inbraken, waarbij alles overhoop gehaald was in de kerk. Ruzies onder catechisanten. En bij een doopdienst ben ik weleens het doopwater vergeten. Ik moest het gaan halen, terwijl de doopouders stonden te wachten met hun baby. En dat ziet iedereen.”
Kunstgebit
De koster herinnert zich ook leuke voorvallen. „Wat was het grappigste dat u hebt meegemaakt?” vragen de jongens lachend. Ze weten al welk verhaal er komt. „Op maandagmorgen belde er een man die zijn kunstgebit kwijt was”, vertelt opa. „Of ik dat gevonden had. Ik ging kijken op de plaats waar hij die zondag had gezeten. En ja hoor, daar lag het. Uit zijn zak gegleden.”
„En verder”, willen Jonathan en Matthias weten. „Ooit droeg ik tijdens een doopdienst mijn naamgenoot naar binnen. Later hoorde ik dat een kind had gevraagd of er een baby was blijven liggen in de zaal, omdat de koster het meenam”, lacht opa.
Er zijn ook altijd mensen die vergeten hun klok te verzetten bij het ingaan van de winter- of zomertijd, vertelt hij verder. „Op een keer stonden er kinderen aan mijn voordeur met de vraag wanneer de kerkdeuren open zouden gaan. „Pas over een uur”, antwoordde ik toen.”
Raddraaiers
De koster probeert een goede band te krijgen en te houden met jongeren. Hoe? „Door veel met hen te praten. Jongeren vinden dat gezellig. Tegenwoordig hebben we het veel over het gebruik van de smartphone.”
Jonathan en Matthias willen weten wat zij kunnen doen om de koster te helpen. „Veel. Bijvoorbeeld door af en toe dienst te doen als parkeerwacht, door folders uit te delen bij de uitgang of door koffie te schenken op de verjaardag van de dominee. Meestal vraag ik daar leden van de jeugdvereniging voor.”
Waarom vindt de koster het zo belangrijk om jongeren bij het kerkelijke leven te betrekken? „Zij zijn de toekomst van de kerk. Ik dacht bij sommige jongeren weleens: wat moet er van die raddraaiers terechtkomen. Maar daarvan zijn er nu een aantal diaken of ouderling.”