Eén ding valt op aan al die eigentijdse discussies: ze gaan meestal over vrouwenkleding, niet over mannenkleding. Dat komt doordat menigeen in onze tijd ”passende kleding” nog slechts beoordeelt op dat ene punt – is het te ”uitdagend” voor mannen of niet. Dat zegt veel over de enorme rol die seksualiteit speelt in onze samenleving. Ook bij strikte moslims, bij orthodoxe joden en bij reformatorische christenen.

Paulus en Petrus schreven al in hun brieven aan de eerste christelijke gemeenten dat christenen zich moeten versieren met eerbaarheid en matigheid, in plaats van hun haren te vlechten en goud en parels en kostbare stenen te dragen. Daarmee is de grondtoon gezet. In allerlei toonaarden hebben kerkvaders, monniken, predikanten en andere stichtelijke schrijvers sindsdien benadrukt dat het een christen past zich sober te kleden.

Niettemin is er in de loop van de kerkgeschiedenis genoeg over het vraagstuk van de kleding gesteggeld, want zoals dat met alle culturele verschijnselen gaat: je hebt altijd een rekkelijke en een precieze stroming.

Er zijn pronkzuchtige bisschoppen en pausen geweest, maar ook ascetische kluizenaars, monniken en moderne devoten (die expres in soms aanstootgevende vodden gekleed door de straten gingen). En later: weelderig geklede en bepruikte hofpredikanten naast in eenvoudig zwart geklede piëtistische boetepredikers.

Calvijn heeft het in Genève wel geprobeerd, met zijn weeldewetten: geen dure kleding, geen overdreven cadeaus, geen uitbundige feesten. Geen krullen of edelstenen in de kapsels van vrouwen, geen dure kant of schitterende juwelen, geen pakken met een opzichtige snit – kleermakers moesten voor nieuwe modellen zelfs toestemming vragen aan het stadsbestuur. Maar zelfs Calvijn kreeg de rijke burgers niet in het gareel en moest toelaten dat de hogere standen zich meer veroorloofden dan de gewone ambachtsman.

In de zeventiende-eeuwse Republiek der Nederlanden proberen strikte predikanten als Willem Teellinck (zie ook verderop) een sobere levensstijl vast te houden en te propageren. Maar dat lijkt vaak tevergeefs: in de Gouden Eeuw neemt de welstand toe, en wie het breed heeft laat het breed hangen.

In de eeuwen die volgen gaat het over pruiken en baarden, hoeden en vleeskleurige kousen, lange en korte broeken, hoofddoeken en boerka’s. Modes komen en gaan, en discussies veranderen mee. Maar de algemene richtlijnen die Willem Teellinck en vele anderen hebben geprobeerd neer te zetten, kunnen nog altijd helpen om los te komen van de steeds veranderende details en het onderliggende patroon te zien.


 

Dit zegt Willem Teelinck over kleding:

Vroeger was 'zedelijkheid' een belangrijk criterium voor kleding, net als nu. Volgens Teelinck is dat niet het enige waar we bij onze kledingkeuze op moeten letten.  

In het zwart?

Teellinck vindt dat ”de wereld” in het algemeen veel te veel overdrijft met prachtige stoffen, ingewikkelde modellen en bonte kleuren. Het is altijd goed om stemmig gekleed te gaan, niet te opvallend – en bij twijfel moet een mens maar voor de eenvoudigste variant kiezen. Al te opzichtige kleding past immers niet bij een nederig hart. Matigheid is een kernwoord. 

Maar een mens kan ook overdrijven naar de andere kant en zijn heiligheid zoeken in zijn kleding. Het is mogelijk dat mensen die sober en donker gekleed gaan tóch hovaardiger zijn dan anderen die zich wat kleuriger en duurder kleden, omdat ze „in groote hooghmoet des herten stracks voor werelts kinderen veroordelen alle die gene welcke sy sien dat wat moyer gekleet gaen dan sy selve.”

Geldbesteding

Je hebt het gevoel dat Willem Teellinck, als hij in onze kerkdiensten kon rondkijken, of kon rondlopen in onze winkelstraten, best het nodige aan te merken zou hebben. In sommige reformatorische kerken lijken de kerkgangers op zondag immers wel weggelopen uit een modeshow – Teellinck zou er korte metten mee maken. Aan de andere kant lijkt het of mensen in hun dagelijkse kloffie haastig even aanschuiven – en ook dat zou hij allerminst passend vinden: een mens dient feestdagen ook in zijn kleding te markeren.

Op die manier bekeken kunnen Teellincks argumenten nog altijd tot nadenken stemmen. Hij heeft het over het „meer willen zijn dan een ander”, over „erbij willen horen”, over verantwoorde geldbesteding (hoeveel geld geven we aan goede doelen, hoeveel geld besteden we aan luxegoederen?), over kuisheid en matigheid.

Een heel opmerkelijk en actueel argument is wel dat onze pronkzucht een onredelijke belasting van de schepping is. Dat kan zelfs aan het denken zetten over duurzaamheid, en over kinderarbeid in de kledingindustrie.

Na lezing van Teellinck loop je niet onbevangen meer over de markt. Of door een winkelstraat. Of in een reformatorische kledingzaak.