Het straatritueel in Jeruzalem is kenmerkend voor Pesach, dat nog tot de avond van 18 april duurt. Voor het joodse feest moet alle laatste stukjes brood en andere gisthoudende produkten (chameets) uit huis worden verwijderd (verkopen aan een niet-jood mag ook). Dat gaat gepaard met een grondige schoonmaak die het niveau van schoonboenen overstijgt. Met een tandenstoker gaat moeder de gleufjes van het fornuis langs, kinderen checken hun kleren op achtergebleven snoepjes.

Na de grote schoonmaak wordt er op de avond voor Pesach nog één keer formeel naar chameets gezocht. De volgende ochtend worden de gevonden restanten dan ritueel verbrand. Een aandenken aan het feit dat de joden, toen zij uit Egypte trokken, veel haast hadden en geen tijd hadden om hun brood te laten rijzen. Maar het is ook een symbolische manier om je te ontdoen van je eigen ‘opgeblazen ik’.

Dat verklaart de solistische opstelling van deze jongen. Geïsoleerd, in de rook van brandend graan, overdenkt hij zijn persoonlijke chameets. Trots en arrogantie smeulen aan zijn voeten, met de stok poogt hij ze uit zijn hart te drukken.