Dolgraag zou ze nog een „boekje voor gewone mensen” uitgeven over haar meest recente studie. Maar Baars, bekend van haar studie naar het orthodox-christelijk gedachtegoed in het leven van reformatorische jongeren, is ernstig ziek. Van een promotie zag ze eerder al af. Maar de inzichten die zo opdeed wil ze graag „teruggeven aan de eigenaar van dit verhaal. Het komt de gereformeerde gezindte toe.” Donderdagmiddag komt ze voor het eerst naar buiten met resultaten van nieuw onderzoek, tijdens een lezing in Museum Catharijneconvent over de reformatorische jeugdcultuur.
Voor dat onderzoek nam Baars, net als in 2005 en 2011, interviews en een enquête af onder examenkandidaten van reformatorische middelbare scholen. De enquête werd door 200 tot 300 meisjes ingevuld. Ook bevroeg ze in 2011 16 en afgelopen zomer 13 van de 23 meisjes die ze in 2005 sprak – toen als leerling van de Pieter Zandt scholengemeenschap. Hoe is het hun vergaan nu ze de „grote, boze buitenwereld” hebben bestormd? Uit analyses van de gesprekken en de enquêtes komt eenzelfde lijn terug. „Natuurlijk, er zijn altijd mensen die zich daar niet in herkennen. Maar het zegt wel wat over de richting die de gereformeerde gezindte op gaat”, stelt Baars.
Vijf opvallende veranderingen.
1. Opener communicatie
Baars deelde de middelbare scholieren voor haar onderzoek in vier groepen in: bewuste belijders, behoudende bewakers, vlotte vernieuwers en verre vreemden. Bij de bewuste belijders wordt de orthodoxe leer onversneden geaccepteerd, beleefd en beleden en is men daarover actief met elkaar in gesprek. Dat gesprek is er bij de tweede groep niet, al lijken deze behoudende bewakers wel heel orthodox. De verre vreemden hebben een zekere afstand tot het gereformeerde gedachtegoed en praten daar ook niet echt over. De vlotte vernieuwers communiceren juist volop en zijn kritisch. Ze kijken over de grenzen van de eigen groep heen.
Deze laatste groep verdubbelde in 2017 bijna ten opzichte van 2005. Tegelijk is het aandeel behoudende bewakers gehalveerd, en ook de groep bewuste belijders blijkt flink geslonken. „De communicatie is opener geworden”, concludeert Baars. „Er wordt meer gepraat, ook inhoudelijk.”
Een verrassing bij de interviews: wie van huis uit niet zo open over geloof communiceerde, is dat ondertussen wel gaan doen. „Ik had verwacht dat zij eerder afstand van het geloof en de leer zouden nemen. Ofwel: dat de behoudende bewakers richting de groep verre vreemden zouden gaan. Dat is dus niet het geval.”
Hoogopgeleide meiden die thuis niet over het geloof praatten, kregen dat dus later toch mee in hun ontwikkeling. „Blijkbaar kunnen ze toch die inhaalslag maken. De dames schrijven dat zelf toe aan hun studie of een christelijke studentenvereniging. Dáár hebben ze wel leren praten.”
2. Afscheid van regeltjes
De afname van het aantal bewuste belijders laat een verschuiving in opvattingen zien, zegt Baars. Er wordt meer gekeken naar tv-programma’s en films, gospelmuziek is meer geaccepteerd, anticonceptie is oké en moeders werken in deeltijd. Als het nodig is, voegen ze zich. Op zondag gaat de rok aan en de hoed op. Maar over één ding zijn de vrouwen het opvallend eens: ze hebben afscheid genomen van regeltjes en elkaar de maat nemen. „Oordelen op basis van kleding is toch wel voorbij.”
Onder de Pieter Zandt-meisjes leefde 14 jaar terug de gedachte nog sterk dat „een bekeerd iemand nooit een broek zal dragen.” Diezelfde vrouwen zijn nu, buiten school en kerk om, niet meer strikt aan een rok gebonden. „Ook degenen met een oprechte en diepe bekeringservaring. Veel vrouwen zeiden steeds: Die uiterlijke dingen zijn de kern niet. Hoe vaak ik het woord kern wel niet heb gehoord! Ik vroeg: Maar wat is dan wél de kern? Een persoonlijke relatie met God, zeiden ze dan. Of: Proberen te leven in overeenstemming met wat God wil.”
3. Van worstelende naar bewuste christen
„Je zou bijna zeggen dat zo’n leven erg is gaan lijken op dat van niet-gelovige vrouwen”, vervolgt Baars. Toch zit er volgens haar een grote afstand. „Geloof is heel belangrijk voor deze vrouwen. Dat is niet veranderd. Het is juist doorleefder, persoonlijker geworden.” Dat laatste is waarschijnlijk ook een leeftijdseffect.
Als Baars in 2005 refojongeren vroeg wat belangrijk is, kwam bekering altijd naar voren. „Ellende, verlossing en dankbaarheid. Dat was zo intens en serieus. De worsteling of bekering hun ooit zou kunnen toevallen, dat was toch wel een dingetje. Nu wordt dat iets gerelativeerd. Typerend is wat een vrouw zei: „Voor mij gaat het erom dat je bewust christen bent en dat je een levende band met God hebt. Dat je je elke dag ervan bewust bent dat Hij er is en dat Hij je leven leidt. Dat je verantwoording aan Hem schuldig bent en dat je ook je best wilt doen om je leven in te richten zoals God dat wil.”
Drie van de dertien vrouwen gaan nu niet meer naar de kerk. Zeven stapten over naar een ander kerkverband. Alle christelijke vrouwen die Baars sprak, zijn meer dan eerst voor een ruim aanbod van genade. „De liefhebbende God lijkt meer in het vizier te komen. De rechtvaardige en oordelende God verdwijnt wat naar de achtergrond.”
4. In kerk én wereld
De vrouwen doen volgens Baars mee in de wereld, maar blijven tegelijk verbonden met de kerk. „Met andersdenkenden communiceren ze opener en steviger. En reken maar dat deze vrouwen bewust in hun schoenen staan als christen. In 2005 hadden jongeren meer een pakketje aan kerkelijke opvattingen bij zich waar ze geen chocolade van konden maken in hun leven. Als volwassene zijn ze daar bewuster mee bezig. Tegelijkertijd struinen ze de wereld door.”
Jongeren zien de wereld minder als een gevaar dan hun ouders, stelt de onderzoeker. „Oudere generaties hebben een soort smetvrees: ze zijn bang dat de omgang met andersdenkenden je besmet met alles wat maar verderfelijk kan zijn.” Maar juist dat contact zorgt er volgens Baars voor dat deze vrouwen bewuster staan in het geloof. „Over vanzelfsprekendheden hoef je met geloofsgenoten niet te praten. Maar medestudenten kunnen je vragen: „Ben jij zondig dan?” Die confrontatie werkt louterend voor jou als gelovige.”
5. Meer jeugdwerk
Opvallend is dat de examenkandidaten van 2017 meer identiteitsgebonden activiteiten bezoeken dan hun leeftijdgenoten zes jaar geleden. Voor bezinningsavonden en de kerkelijke jeugdvereniging is meer animo. Kerkelijk jeugdwerk beïnvloedt het gedrag van jongeren, stelt Baars. „Het bezoeken van deze activiteiten vertaalt zich in communicatie en een grotere openheid. Plus: een jongere kan nu eenmaal niet op twee plekken tegelijk zijn.”
Café- en keetbezoek laten dan ook een vermindering zien. „Jongeren die identiteitsgebonden activiteiten bezoeken doen minder ervaring op met middelengebruik dan jongeren die niet-identiteitsgebonden activiteiten ondernemen.” Drinken en roken gebeurt in reformatorische kring nog wel vaker dan onder seculiere jongeren.
Onderwijs emancipeert
Hoe Baars deze veranderingen verklaart? „De refozuil is meer opengegaan. Het is geen hermetisch gesloten bolwerk meer.” Thema’s uit de buitenwereld hebben hun ingang gevonden in de gereformeerde gezindte, ziet ze. In 2005 had het reformatorisch onderwijs bijvoorbeeld nog geen eigen methode over seksuele voorlichting. Inmiddels is die op vrijwel alle scholen ingevoerd.
Ook internet speelt een rol bij de grotere openheid. „Zeker jongeren kijken over de schutting. Daarvoor hoeven ze niet per se meer naar het café – wat hun ouders niet willen. Een internetfilter weten velen te omzeilen. Of ze kruipen achter de computer in de bieb.”
Het zijn vooral hoger opgeleide vrouwen die open communicatie bevorderen. Baars beseft dat de visie die de vrouwen verwoorden meer voorkomt onder meiden die hebben gestudeerd aan een seculiere hogeschool of universiteit. „Mbo’ers zijn trouwer aan de kerk en de zuil. Ze vinden het vaker goed zoals het was en zoals het is.”
Grote verschillen ziet de onderzoeker ook tussen de stad en het platteland. „In stedelijk gebied wordt opener gecommuniceerd. De noodzaak daarvan is groter: refo’s zijn in de minderheid en zien ‘de wereld’ overal om zich heen. Dat zet jongeren aan het denken; en ze moeten ook hun woordje klaarhebben als ze worden aangesproken op hun identiteit.”
De voorbereiding op een studie in een grote stad is op het platteland, in reformatorische dorpen, moeilijker. „Misschien wel vergelijkbaar met een schriftelijke cursus zwemmen. Wie na het volgen daarvan in het diepe wordt gegooid, loopt alsnog kans bij gebrek aan persoonlijke praktische ervaring in paniek te raken en te verdrinken.”