Ze blikken terug op de scheepsramp op de Adriatische Zee tussen Griekenland en Italië. Van de ongeveer 450 opvarenden kwamen zeker 11 mensen om.
Monika Boon-Vetter, sinds afgelopen donderdag weer thuis op Texel: „Die brandende veerboot was een nachtmerrie. Soms hoop ik dat ik wakker word uit een nare droom. De brand én tegelijkertijd de storm op zee. Ik heb er moeite mee om te snappen waarom die twee extreme dingen er tegelijkertijd waren. Het beweegt nu nog steeds in mijn lijf. Ik hobbel, ik schuif, ik sta nog steeds niet vast op de grond.”
Willem Boon: „Het belangrijkste is dat we nog in leven zijn. Daar zijn we dankbaar voor. We zijn nu allebei snipverkouden.”
Monika: „Eerst verwenste ik de kapitein hartgrondig. Waarom ging er zo veel mis aan boord? Nu heb ik bewondering voor die man. Ik heb de kapitein op het dek zien rennen. Met bloeddoorlopen ogen, het wit van zijn ogen was niet meer te zien. Hij ging als laatste van boord. Heel anders dan kapitein Francesco Schettini, die in januari 2012 tijdens de ramp met de Costa Concordia vroegtijdig het schip verliet.”
Rommeliger
Willem: „Zaterdagmiddag 27 december om vier uur gingen we in Patras in Griekenland aan boord van de veerboot naar de Italiaanse havenstad Ancona. Normaal gesproken duurt die reis 24 uur. We hadden nog koffie gedronken bij onze dochter Aphrodite, die in Griekenland woont. We varen vaker tussen Italië en Griekenland. Doorgaans kiezen we voor rederij Superfast. Die heeft modernere schepen. Bij andere maatschappijen is het toch een ander verhaal.
We zouden weer met Superfast gaan. Maar doordat we ons programma veranderden, werd het een veerboot van rederij Anek. Toen mijn vrouw die veerboot zag, zei ze nog: „Moeten we met zo’n klein bootje het water op?” Op schepen van Anek gaat het er allemaal wat Griekser aan toe. Rommeliger.”
Trillen
Willem: „Onze hut bevond zich op dek 6. Aan boord hebben we aan de bar gezeten, een biertje gedronken, ’s avonds hebben we wat gegeten. Het vaste ritueel. We zijn vroeg naar bed gegaan, rond tien uur. Ik heb redelijk geslapen.
Om vijf uur zondagochtend werd ik wakker. Ik moest naar het toilet. Ik rook een vreemde brandlucht. Monika ontwaakte ook. We hoorden gerommel in de gang langs de hutten. Iemand riep: „Piep! Piep! Fire!” Brand dus. Je verwacht een snerpende sirene, maar kennelijk deed de alarminstallatie het niet. Later hoorde ik dat het alarm aan de andere kant van het schip wel werkte.
In onze hut deed het licht het niet meer. Ik heb gauw mijn broek en T-shirt aangetrokken. Met daarover een fleece, een soort kunststof vest. Om toch wat bescherming te hebben tegen de kou. Al onze spullen hebben we laten liggen. Zoals de iPhone, de iPad, een laptop, twee gouden horloges die samen 20.000 euro waard zijn. Ik ben niet iemand die snel in paniek raakt. Paniek helpt je niet verder. Ik werd wel heel alert.”
Monika: „In de hut zag ik bijna niets meer. Ik ging in mijn pyjama de gang op. Met een dun jasje en een paar damesschoentjes onder mijn arm. Al mijn sieraden heb ik op het nachtkastje laten liggen. Net als mijn papieren, zoals mijn paspoort. Ik hoorde deuren klapperen en zag mensen zich door de gangen haasten. Ik stond te trillen op mijn benen.”
Knullig
Willem: „Mensen verzamelden zich op dek 5. Het was koud en nat, er stond windkracht 10. Golven van 6, 7 meter hoog. Er ging een reddingssloep met wat mensen van boord. Het ging er erg knullig aan toe. Ik heb me eraan geërgerd dat bemanningsleden niet aan hun kleren herkenbaar waren. Ik kon echt niet zien wie nu passagier was en wie bemanningslid. Het is toch een kleine moeite om als bemanning bijvoorbeeld kleding te dragen die opvallend en herkenbaar is?
Ongeveer een halfuur nadat we onze hut hadden verlaten, wilden mensen twee dinghy’s te water laten. Dat zijn in grote kokers verpakte reddingsvlotten die zich in het water opblazen. Mensen stonden aan een touw te trekken. Het ging bij eerste vlot niet goed. Ik riep dat ze dat touw ergens aan boord vast moesten maken. Het vlot raakte los en dreef weg, zonder mensen erin.
Ook met de tweede dinghy ging het fout. Die dreef ook leeg weg. Toen wilde ik het vlot naspringen. Op dat moment heeft Monika mij waarschijnlijk van de dood gered. Ze was doodsbang, greep me aan de broeksriem en riep: „Niet springen! Niet springen!” We hebben mensen het water in zien springen, maar die zijn waarschijnlijk overleden. Ik hing al half overboord, maar besloot om dan maar niet te springen.”
Monika: „Het moment dat Willem het vlot achterna wilde springen, was voor mij een van de angstigste ogenblikken. Met alle kracht die in mij was heb ik geschreeuwd dat hij niet moest springen. Ik durfde het water niet in en was bang voor die hoge golven.”
Machteloos
Willem: „De sfeer aan boord was gelaten, afwachtend. Je voelt je zó machteloos. Je denkt één ding: Ik wil hier af. Om ons heen voeren schepen om mensen op te vangen. Reddingsboten konden niet of nauwelijks langszij komen. Waarschijnlijk is de onderkant van de brandende veerboot kokend heet geweest. Om een reddingsboot zit een rubberen rand, die zou weleens kunnen smelten. Begrijpelijk dat de mensen in de reddingsboot dus voorzichtig waren.
Er was veel rook. Achter op de veerboot zagen we vlammen. Door de harde wind sloegen die in horizontale richting. Het regende en hagelde geregeld. Blusboten spoten waterstralen van wel zo’n 30 centimeter breed. Passagiers kregen daardoor een golf zeewater over zich heen. Ze werden drijfnat, vielen om of gleden uit. Heel vervelend.
De stuurhut op dek 6 stond vol mensen. Daar was het natuurlijk warmer. Maar die stuurhut stond vol rook. Onze ogen brandden. We hielden het er niet uit. Op de dekken zochten mensen beschutting. Ze kropen tegen elkaar aan om een beetje warmte vinden. We verloren gaandeweg ieder tijdsbesef. Mijn vrouw was onderkoeld en klampte zich aan mij vast.”
Monika: „Ik was tot op mijn botten verkleumd. Met mijn gladde schoentjes voelde het dek aan als een glijbaan.”
Frituurpan
Willem: „Mijn vader is dertig jaar schipper van de reddingsboot op Texel geweest. Hij vertelde ons soms iets over reddingsacties, over onderkoelde mensen. Dan hoorde ik als kind die verhalen en dacht ik: „Het zal wel.” Nu heb ik iets dergelijks aan den lijve ondervonden. Naast de kou was er natuurlijk ook het vuur. Door de hitte zagen we op het dek op sommige plekken verf smelten.”
Monika: „We zaten als het ware op een brandende frituurpan. Dat vuur krijg je niet zomaar uit. Ik hoorde telkens explosies. Op het autodek stonden vrachtwagens met duizenden liters olijfolie. Dat spul brandt wel. Ik was bang dat het schip zou zinken. Het leek alsof we ons op een borrelende vulkaan bevonden. Ik vreesde dat het vuur ons zou bereiken en bovendien ging het schip een beetje scheef hangen.”
Willem: „We hebben soms heel kort met enkele andere passagiers gesproken. Onder anderen met een Duitse jongeman. Dan wissel je drie woorden: „Koud, koud, koud.” Ik zei nog tegen iemand: „We mogen blij zijn dat we nog drijven.” Het schip zou ook kunnen zinken of breken. Ik probeerde me voor te stellen hoe ik kon voorkomen dat ik zou worden meegesleurd het water in.”
Helikopters
Willem: „Er kwamen helikopters om mensen van boord te halen. Soms werd er maar een enkeling per keer omhoog getakeld. Ik dacht: De reddingsoperatie gaat zo heel lang duren. Door de storm opereerden de helikopters onder zware omstandigheden. Ze konden moeilijk in de goede positie komen.
Ze vlogen zeker niet af en aan. Soms zag ik maar één helikopter per uur. Ze landden meestal op het topdek. Later, in de nacht van zondag op maandag, kwamen er vaker helikopters. Waaronder ook een grotere Italiaanse marinehelikopter. Die nam meestal ongeveer vijf tot acht mensen mee. Maar later bleek dat er wel twintig mensen meekonden met die helikopter.
Officieel heet het dat eerst vrouwen en kinderen moeten worden gered. Maar ik zag hoe jongemannen omhooggetakeld werden, terwijl er nog vrouwen aan boord waren. Dat verbaasde me. Er drongen absoluut passagiers voor. Monika is in de nacht van zondag op maandag rond drie uur gered. Ze kroop over het dek naar de reddingslijn van de helikopter.
Een helikopter leverde enkele mariniers op de veerboot af. Die zouden de reddingsactie coördineren. Maar het verbaasde me dat sommige passagiers met dikke, warme jassen eerder van de veerboot werden gehaald dan drijfnatte mensen in dunne kleren. Ik heb gehoord dat sommige passagiers reddingswerkers betaalden om eerder van boord te mogen. Dat gaat tegen al mijn principes in. Dat doe ik niet, dan ga ik liever dood. Ik ben zelf maandagochtend rond zes uur met de helikopter gered. Ik kreeg een deken om me heen. Wat was ik blij. Ik heb een traantje weggepinkt.”
Water
Willem: „Pas in de nacht van zondag op maandag, vele uren na het begin van de brand, kregen de passagiers vanuit een helikopter een paar dekens en wat trays met flesjes water. Die voorraad was veel te klein voor de ongeveer honderd mensen die toen nog aan boord waren. Ik heb me eraan geërgerd dat het zo lang duurde voordat die spullen kwamen.”
Monika: „Ik ben met de helikopter naar de Italiaanse havenstad Brindisi gevlogen. In het ziekenhuis daar ben ik goed verzorgd. Ik kreeg warme kleren en dekens. Ook werd ik medisch onderzocht. Later ging ik naar een hotel in de stad. Daar kon ik eindelijk douchen.”
Willem: „Ik werd naar een Italiaans marineschip gevlogen. Daar ben ik samen met andere passagiers goed opgevangen. We kregen een dun matje en een dekentje. Heel fijn. Wel zijn we erg lang op dat marineschip gebleven. Na vele uren meerden we af in Brindisi. Daar stond mijn vrouw me op de kade op te wachten. Ze riep: „Willem! Willem!”
Willem en Monika Boon
Willem Boon (63) en Monika Boon-Vetter (62) zijn inmiddels 44 jaar getrouwd. Ze wonen op Texel. Een paar maanden per jaar verblijven ze in hun tweede huis in Griekenland, op het schiereiland Peloponnesos. Daar runt het echtpaar sinds 2013 een bedrijfje dat rondritten met terreinwagens organiseert. Voorheen was Willem Boon accountant. Dochter Aphrodite woont in Griekenland. Zij heeft daar een olijfboomgaard.