Het is een van de eerste woorden die ze laat vallen, in haar appartement in Breda waaruit ze binnenkort vertrekt omdat ze met haar vriend een huis heeft gekocht. „Het is een wonder dat ik werk heb. Of nee, dat toch niet.” Ze zet een pot koffie. Haar witte kat verstopt zich onder de bank; de andere kat komt een kopje geven. Het is in de namiddag, kaarsen branden in de vensterbank, de lucht achter het grote raam wordt langzaamaan donkerblauw.
Haar geordende woonkamer heeft iets geruststellends, en rust is wat Deborahs leven tegenwoordig typeert. Ze zorgt voor genoeg slaap, gezond eten, gaat hardlopen, vermijdt stressvolle relaties en schrapt afspraken als de agenda te vol wordt. „Als ik omval, ben ik degene die moet opstaan, dus moet ik zorgen dat ik niet val.” Ze wil kunnen werken.
Tegen haar 20e leefde Deborah als „één grote stoomtrein.” „Ik studeerde maatschappelijk werk en dienstverlening. Naast de studie had ik een bijbaan van veertig uur per week, en ik ging volop uit. Ik wilde de aardigste zijn, de liefste, en iedereen helpen. Maar intussen was ik heel erg op de vlucht voor problemen van thuis. Wat er gebeurde was dit: ik begon door mijn benen te zakken, viel flauw, kreeg epilepsieaanvallen. Maar ik wilde niet stoppen: niet met mijn studie, niet met mijn werk, niet met mijn leven.”
Gênant
Ze hield vol totdat ze zo’n twintig keer per dag flauwviel en het echt niet meer ging. Pas na een lange zoektocht werd duidelijk dat ze leed aan een conversiestoornis, een psychiatrische aandoening waarbij de hersenen lichamelijke functies gaan uitschakelen – bij extreme stress of na traumatische ervaringen bijvoorbeeld. In 2008-2009 werd ze voor tien maanden opgenomen in het Centrum voor Onverklaarde Lichamelijke Klachten (COLK) in Gorinchem.
Een arts van het UWV keurde haar af, voor 80 tot 100 procent. Deborah kreeg een Wajonguitkering. „Aan de ene kant was dat een opluchting: daardoor kreeg ik tenminste financiële veiligheid. Daar ben ik nog steeds dankbaar voor. Tegelijk vond ik het gênant, ik schaamde me. Ik kom uit Zeeuws-Vlaanderen, uit een cultuur van ”niet zeuren maar werken”. Het was vreselijk dat ik hulp nodig had. Het voelde alsof ik aan de zijlijn van de maatschappij was geplaatst.”
Wajonger zijn zorgt voor een zwaar stempel, zegt Deborah. „Het lijkt heel veel te zeggen over mij, het is alsof mensen nu onmiddellijk weten hoe ik ben, hoe alles zit. Wat niet zo is.” De afgelopen maanden stuitte ze op een ander gevolg van haar dossier: het was erg moeilijk om een hypotheek voor het nieuwe huis te krijgen.
Vechten
„Bedrijven zouden eens moeten weten hoeveel talent er is onder Wajongers, en hoe graag velen aan de slag zouden willen. Het is goed dat er herkeuringen komen.
Nadat ik in 2008 als Wajonger was bestempeld, maakte het niemand meer uit wat ik deed. Het UWV heeft me nooit gebeld of een brief gestuurd om te vragen: Wat zou jij weer willen doen? Ik was zelf degene die zei: Ik wil de arts spreken en kijken wat er nog mogelijk is. Ik moest vechten om in een re-integratietraject te komen.”
Deborah raakte betrokken bij de Hoezo Anders, een stichting die jongeren met een onzichtbare beperking en/of chronische ziekte „inspireert hun droom waar te maken.” Ze werd er hoofdredacteur voor de website hoezoanders.nl. Vorig jaar gaf ze dat vrijwilligerswerk op om een betaalde baan te zoeken. Die vond ze bij het re-integratiebureau dat haar begeleidde: Frame in Bavel. Na de proefplaatsing van een halfjaar bood het bedrijf haar een contract aan voor 24 uur betaald werk. „Dat is natuurlijk super!” Door de Wajong wordt haar salaris aangevuld tot dat van een veertigurige werkweek. Nog wel: als ze wordt goedgekeurd, kan dat laatste voorbij zijn. Ziek gemeld heeft ze zich nog niet één keer.
Trots
Voor Deborah betekent een baan toekomst, daarom doet ze er „alles” voor. „Ik weet: je bent niet je werk, je studie, je loonstrookje. Dat weet ik want ik heb dat allemaal moeten loslaten. Maar werken geeft me zo veel geluk, trots, dankbaarheid – want ik kon zolang niks. Werken betekent meedoen, er weer bij horen.”
Het kabinet streeft naar een reguliere baan voor mensen met een beperking, dus ook voor Wajongers. Een gewone baan voor iedereen, is ongeveer het motto van de Participatiewet (zie kader). Dat wordt moeilijk, denkt Deborah. Omdat er onder ervaren, gezonde krachten al (massa-)ontslagen zijn gevallen. Omdat er te weinig banen zijn. Omdat werkgevers niet meewerken.
Bij het re-integratiebureau ziet ze dat het mensen vaak niet lukt om werk te vinden. „Is het een wonder dat het mij lukte, of puur geluk? Ik weet het niet.
Ik heb veel tegengehad in het leven, maar kreeg ook mooie kansen. En ik dééd wel van alles, ook al was ik bang.
Mensen zitten vaak boos op de bank, zeggen: ik krijg geen kans. Dat is ook zo, die krijg je niet. Niemand neemt jou aan de hand mee; je moet zelf stappen zetten. En daarná komen de handreikingen wel.
Ik dacht lang dat het mij allemaal niet zou lukken omdat ik mijn studie niet had afgerond. Maar uiteindelijk kun je je zelfs liggend verder ontwikkelen. Dat heb ik altijd gedaan. Balen mag, verdrietig zijn ook, maar dóé wel iets.”