In de beschrijving van het leven van Augustinus, onder andere in zijn ”Belijdenissen”, vinden we ze terug. De mooie kanten én de schaduwzijden van vriendschappen. Hij vertelt wat hem in zijn vriendengroep heel veel goed deed. 

„Samen praten en samen lachen, hartelijk met elkaar omgaan, samen een goed boek lezen, samen schertsen en serieus zijn.

Soms met elkaar van mening verschillen zonder bitterheid en als we weleens in een twistgesprek raakten, het des te zoeter vonden om het weer met elkaar eens te zijn; door elkaar te onderrichten en van elkaar te leren; door ongeduldig te wachten op de terugkeer van de afwezige vrienden en ze met vreugde te begroeten bij hun thuiskomst. Door genegenheid te schenken en terug te ontvangen.”

Als jonge dertiger trekt hij zich samen met zijn moeder Monica, zijn zoon Adeodatus en een studiegroep terug op een landgoed dicht bij Milaan. Samen met zijn vrienden deelt hij een slaapzaal. ’s Nachts horen ze het water van de baden voorbijstromen. Het horten en stoten van het water zorgt ervoor dat de slaap stokt. En zo raken ze midden in de nacht met elkaar in een wijsgerig gesprek over de orde in deze wereld. Het verblijf in een andere omgeving geeft ruimte om ’s nachts in een diep gesprek tot nieuwe inzichten te komen.

Dat er schaduwkanten zijn, is helder. Augustinus schrijft over een vriend uit zijn geboortestad. „We waren samen kind geweest, samen naar school gegaan en we hadden samen gespeeld. (…) Het was een fijne vriendschap, gevoed door een diepe belangstelling voor dezelfde dingen. Ik had hem ook afgebracht van het ware geloof (…). Mijn moeder vond dat heel erg van mij.”

Hij komt dan ook tot de essentie van echte vriendschap. Over ware vriendschap merkt hij op: „ze wordt pas echt als U mensen die aan elkaar gehecht raken, samenbindt door Uw liefde die in ons hart is uitgestort (…).”

Die essentie van vriendschap heeft oude papieren in de christelijke traditie. Een echte vriend gedraagt zich als behoeder van je ziel. Dan mag het ook weleens schuren.

„Een vriend, die mij mijn feilen toont,
gestreng bestraft, en nooit verschoont,
heeft op mijn hart een groot vermogen.”

Van oudsher werd dan ook als balsem voor de christelijke gemeenschap aangemerkt: de welwillendheid (benevolentia), de broederlijke liefde (philadelphia) en… de vriendschap (philia).