Volgens Rutger Bregman mag het vraagteken in de kop weggehaald worden. De meeste mensen deugen! In zijn veelverkochte boek houdt de historicus en journalist bij ”De Correspondent” een uitvoerig pleidooi voor een positief mensbeeld. Terwijl de christelijke traditie volgens Bregman een pessimistische kijk op de mens heeft –want hij is verdorven– presenteert hij in zijn boek „een nieuwe geschiedenis van de mens”. Daarin zet hij zijn scepsis over ieder doemdenken over de mens uiteen.
Ook de gereformeerde orthodoxie moet het ontgelden. Bregman bepleit een positief mensbeeld en borduurt voort op het gedachtegoed van Jean-Jacques Rousseau (de mens is in wezen goed). Wij zijn niet geneigd God en onze naaste te haten, maar bezitten een goed en een slecht been. Het gaat erom welk been we trainen. Als we ervoor kiezen het goede been te trainen, zal blijken dat we ons niet laten meeslepen door het kwaad. Een mens is immers vrij om te kiezen voor het goede. En als je gaat geloven dat de mensen deugen, kan bijna alles anders worden. In de zorg, in het bedrijfsleven, in de maatschappij.
Het boek van Bregman is een uitdaging voor christenen om vandaag zuiver te spreken over de mens. Is het waar dat orthodoxe gelovigen een pessimistisch mensbeeld hebben? Dat ligt toch écht genuanceerder. Het christelijk geloof belijdt dat de kern van het mens-zijn bestaat in zijn relatie tot God. Daarom begint zuiver spreken over de mens bij de vaststelling dat hij allereerst schepsel van God is. De Pottenbakker heeft ons uit stof geboetseerd (Jeremia 18). We zijn uit de handen van de goede Schepper goed voortgekomen.
Wanneer we vervolgens belijden dat de mens „onbekwaam is tot enig goed”, gaat het over de in opstand gekomen en in zonde gevallen mens. De radicale breuk tussen schepsel en Schepper betekent wél dat de mens niet meer in staat is tot „enig zaligmakend goed”, maar níet dat hij nu een ‘onmens’ is. Ofwel: Het wezen van de mens is door de zonde aangetast, maar de zonde is niet het wezen van de mens geworden. Wij zijn nu geen demon, al zijn wij tot duivelse dingen in staat. We zijn geen beesten, al is sommig gedrag beestachtig.
Een mens is zeer wel in staat tot solidariteit, medemenselijkheid en deugdzaamheid. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Zo kwam mij deze week het ontroerende verhaal onder ogen van de Duitse luitenant Friedrich Lengfeld, die uit bewogenheid met een gewonde Amerikaanse soldaat zijn eigen leven gaf in de slag om het zogenaamde Hurtgenwald (1944).
Bovendien betekent de totale verdorvenheid van de mens ook niet dat de mens niet in staat zou zijn tot prestaties van formaat. Integendeel, op het terrein van kunst, economie, politiek en wetenschap blijkt de mens in staat tot veel moois en goeds. Er zijn overgebleven gaven, die dankzij Gods goedheid als „vonkjes glinsteren” (Calvijn).
De Dordtse Leerregels hebben evenwichtig gesproken over de mens. „Wel is er na de val in de mens nog enig licht van de natuur overgebleven, waardoor hij enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen wat betamelijk en onbetamelijk is, behoudt; en ook geeft hij blijk van enige betrachting van de deugd en uiterlijke tucht.” (DL III/IV, art. 4)
Bregmans naïeve vooruitgangsoptimisme lijkt hoopvol, maar is uiteindelijk niet realistisch. Zijn ‘evangelie’, waarin we ons beste been voor moeten zetten, is onbarmhartig. Het doet een moreel appel op ons dat wij niet waar kunnen maken. Wij hebben geen „nieuwe geschiedenis van de mens” nodig, maar zijn gebaat bij het steeds weer vertellen van de geschiedenis van de mens die zich van God afkeerde en die voor God toch van zoveel waarde is, dat Hij in Christus naar hem omziet (Psalm 8). Dit verhaal is niet optimistisch of pessimistisch, maar realistisch en daarom hoopvol. Door Gods genade maakt het tot werkelijk deugdzame mensen. (2 Petrus 1:5)
De auteur is predikant van de hersteld hervormde Victorkerk in Apeldoorn. In de RD-rubriek Weerwoord worden antwoorden gegeven op vragen over het christelijk geloof.