Toen ze op de middelbare school zat, speelde Christine een poosje met de gedachte om naar het conservatorium te gaan. Van Laar bereidde haar in die tijd voor op een eventuele auditie. „Dat traject was al erg leuk om te doen.” Uiteindelijk werd het toch de maatschappelijke zorg. „Fluiten blijft vooralsnog een hobby, een liefhebberij.”

Toch sluit ze niet uit dat ze nog eens via bijvoorbeeld de Schumann Akademie haar diploma gaat halen. Of ze een leven in de muziek ziet zitten? „Lesgeven in een eigen lespraktijk lijkt me heel leuk.” En het podium? „Lijk me ook leuk. Ik vind het heel mooi om mensen iets te laten horen.”

Christine begint deze keer met lerares Daniëlle het duet, van Friedrich Kuhlau. Er klinken hoge tonen, snelle loopjes; lange lijnen, dan weer korte stoten. Het is duidelijk dat hier een gevorderde speler bezig is.
Leerling en docent vormen een mooi duo. Hun lichamen wiegen mee met de muziek. Ineens stoppen ze, kijken elkaar aan, schieten in de lach. „Ik ben het kwijt”, zegt Christine. „De muziek staat ook niet onder elkaar”, wijst Van Laar. Onverstoorbaar begint Christine opnieuw.

Toch nog even de oefeningen. Recht staan, zwaar tegen de grond, op de hielen. Uitblazen. „Als je geen lucht meer hebt, nog drie tellen doorgaan”, zegt Van Laar. Met de fluit geeft Christine een g. „Stop. Ben je tevreden?” „Nee.” „Je lippen zijn te gespannen. Denk er ook aan dat je je fluit niet naarbinnen houdt. En het mondstuk moet in één lijn zijn met de kleppen.” Er klinkt een zuivere, warme toon. „Briljant! Een mooie toon is je basismateriaal.”

Dan een lastige oefening: de flageolettoon. „Twee keer overblazen. Je lippen niet spannen.” Er klinkt een heel hoge toon, een f in het derde register. „Het is als een losse snaar van een viool. Hij trilt aan het eind alleen nog een beetje. Je moet vanuit de ontspanning spelen, dat is het geheim.”

Uit het etudeboek speelt Christine een stuk met erg snelle loopjes. „Heel goed. Denk aan de mooie boog. Het kan helpen als je net doet of je vibrato speelt.” Van Laar pakt haar eigen fluit en doet een stukje voor. „Kijk, je moet op de laagte focussen. Dan loopt het geluid mooi door.”

Nu nog het solostuk. Van Laar kruipt achter de piano. „Voor de baslijntjes.” Christine speelt Mozart. Een lastig stuk, waarbij het heel precies komt. Het gaat heel snel. „Goed getimed. Weet je waar je adem moet halen?”

De leerlinge speelt het stukje nog eens, maar nu heel rustig. „Je tong, waar zit die nu? Te veel naar voren, volgens mij. Misschien komt dat door het panfluit spelen?” „Nee, dat heb ik de laatste tijd niet meer zo veel gedaan.” Van Laar geeft een oefening. „Doe eens ttttttttttt met je tong. Mooi. Dat moet je vaak oefenen. Gewoon tijdens de afwas.”