Jawel, ook het protestantse jaar heeft een ritme. Er is het kerkelijk jaar, dat net een paar weken voorloopt op de alledaagse kalender. Maar er zijn ook de vaste bid- en dankdagen. Voor de meeste protestanten is die biddag een woensdag in maart en de dankdag een woensdag in november. Noem het een gematigde, protestantse getijdenwerking.
Israël kent die getijden ook. Strak gereguleerd en stipt onderhouden. De wekelijkse sabbat is er een. En misschien wel de belangrijkste. Sabbat vieren is ophouden. Ophouden met werken en het kasboek voor een dag inwisselen voor het gebedsboek.
„En het was omtrent de tijd van het avondoffer”
Het jodendom kent veel meer van die getijden. Toen de tempel er nog was, waren er de tijden van de offers. Steeds op hetzelfde tijdstip.
„En het was omtrent de tijd van het avondoffer”, zo luidt het refrein op verschillende plaatsen in het Oude Testament.
Elia staat op de Karmel. Hij moet het opnemen tegen de profeten van Baäl. De hele dag al zijn ze bezig om van hun niet bestaande god vuur uit de hemel af te smeken. Hun leven staat op het spel. Want als Baäl niet bestaat, dan bestaan zij straks ook niet meer. „Baäl, antwoord ons!” smeken ze. Maar op de Karmel is het alleen de wind die de stilte breekt.
Dan, zo rond de tijd van het avondoffer, treedt Elia naar voren. Hij giet water over het altaar. Veel water. En dan, zo rond het negende uur –drie uur ’s middags–, de tijd van het spijsoffer, het avondoffer, spreekt God en daalt er vuur uit de hemel, dat alles in een oogwenk verteert.
Ook Daniël bidt, belijdt schuld, smeekt God om ontferming. En dan, zo rond de tijd van het avondoffer, komt Gabriël vanuit de hemel om Daniël te zeggen dat er een vrederijk komen zal. Straks. De tijd van het avondoffer? Maar er is toch geen tempel meer? Nee, maar het getij blijft, ook als de zee wordt drooggelegd.
En Ezra bidt. Voor zijn volk. Hij belijdt schuld. Urenlang. Een soort biddag, zomaar tussendoor. En hij zit op de grond. Hoe laat het is? Zo rond de tijd van het avondoffer.
Mijn beê, met opgeheven handen,
Klimm’ voor Uw heilig aangezicht,
Als reukwerk, voor U toegericht;
Als offers die des avonds branden…
Zacharias, de kinderloze priester, staat voor het altaar. Het is de tijd van het reukoffer, het avondoffer. Tijd dat Israël buigt en bidt. Tot God, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft.
En dan, opeens, staat Gabriël rechts van het altaar. „Uw gebed is verhoord”, zegt hij tegen de bange priester.
De tijd? Rond het avondoffer. God geeft antwoord op het ambtsgebed van Zacharias, waarin hij namens het volk smeekte om de komst van de Verlosser van Israël. De Messias.
Decennia later. Een heuvel met daarop drie kruisen. Drie uur lang is het donker geweest, zomaar midden op de dag. En dan, op het negende uur, op de tijd van het avondoffer, klinkt een gebed vanaf het middelste kruis. „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Bidstond op Golgotha. En God verhoort het gebed niet.
Bidstond op Golgotha, terwijl het gebedsuur in de tempel, iets verderop, aanbreekt en de bazuin klinkt.
Het is rond de tijd van het avondoffer.
En God verhoort het gebed niet.
Biddag is gebedstijd. Noem het de tijd van het avondoffer. En de biddag in onze kleine, protestantse traditie valt in de lijdenstijd. Het is de tijd waarin de christelijke gemeente heenleeft naar Pasen. Zich een weg bidt naar het licht. Door het donker van de tijd en de dood heen.
Die lijdenstijd is als een gang over het kerkhof van de tijd. Met enkel zerken, links en rechts.
Een dichter noemde de rijen zerken op de begraafplaatsen kruiend ijs. Dat kan alleen een dichter bedenken. Dat zerken zijn als ijsschotsen, koud, versteend, dood. Ze zijn gebroken. Gods Paaszon doet ze smelten. De dood heeft het verloren.
Biddag in de lijdenstijd is bidden naar de hoop toe. Voor gewas en arbeid, voor land en volk, voor kerk en gezin. Het is schuld belijden, omdat er niets is hier beneden dat ooit de ijskoude klem van dood en zonde breken kan. Dat kan alleen Gods Zon der gerechtigheid. Die onderging op Golgotha, zo rond de tijd van het avondoffer. Maar in het oosten aarzelde, bijna onzichtbaar, alweer een rand van ochtendschemering aan de horizon.