Salomon was net 7 geworden. Ze hadden nog maar vorige week zijn verjaardag gevierd. Wat was hij blij geweest met de cadeautjes die hij kreeg... En nu ze er nog eens over nadenkt, hij was eigenlijk altijd blij. Hij had het altijd over de Heere Jezus. Nou ja, altijd blij. Hij kon ook goed boos worden. Laatst nog, op het schoolplein. Twee kinderen waren aan het ruziemaken. Ze waren een kop groter dan hij, maar Salomon was eropaf gegaan. Hij was tussen de ruziemakers in gaan staan. Tranen stonden in zijn ogen: „Hou op. Jullie moeten geen ruzie maken. Daar doen jullie de Heere Jezus heel veel verdriet mee.”

Beschaamd waren de ruziemakers uit elkaar gegaan. „Nee”, had hij gezegd, „eerst goedmaken!!!” Eerst keken ze beschaamd naar de grond. Ze keken daarna toevallig allebei tegelijk even op, en zagen zijn smekende blik. Aarzelend staken ze een hand naar elkaar uit. De ruzie was over. Ze sloegen een arm over elkaars schouder en gingen verder met hun spel.

’s Avonds had oom Matthew, de vader van Salomon, uit de Bijbel gelezen over iets wat de Heere Jezus had gezegd. „Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden.” Grace wist het wel, dat ging over Salomon. Vredestichter. Gods kinderen worden ze genoemd.


„Als je het niet doet, komt er een vloek over ons hele dorp. Dat hebben de geesten gezegd”


Nee, dat ging niet over haar. Haar hart was vol haat, vol jaloezie. Wat was ze jaloers geweest. Boos ook. Boos op Salomon. Op haar vader. Boos op God ook.

Grace woonde eigenlijk in een dorp verderop. Op een avond had haar vader gezegd dat ze moest verhuizen. Ze ging bij oom Matthew en tante Alice wonen. „Matthew is een neef van me en het gaat hem blijkbaar goed. Hij krijgt vast bakken met geld uit Europa. Hij heeft een prachtig huis met wel zes kamers en een veranda. Wel wat anders dan de een-kamer-hut van ons. Nou, daar mogen wij best een beetje van meeprofiteren. En hij zal best wat hulp kunnen gebruiken. Er komen daar altijd zoveel mensen over de vloer. Er is daar vast wel wat te doen voor jou.

En, dat scheelt ons weer een eter. Gratis kost en inwoning. En je kunt ook naar een veel betere school.”

Omdat hij een neef van haar vader was, kón Matthew niet weigeren. Dat zou heel erg onbeleefd zijn. Daar begon het mee.

Sinds vijf maanden woont Grace bij oom Matthew en tante Alice. Grace, meisje in Nigeria, 15 jaar oud. Overdag gaat ze naar school en ’s morgens voor schooltijd en ’s middags uit school doet ze allerlei karweitjes. De vloer vegen, Yam’s schillen en nog honderd en één andere klusjes.

Eerst had ze het nog wel naar haar zin. Totdat John haar opzocht. John woonde in het dorp waar zij vandaan kwam. Hij stond opeens achter haar toen zij ’s avonds, toen het al donker werd, nog even naar de markt ging om zeep te kopen. Hij torende boven haar uit en keek haar heel doordringend aan. „Grace, je moet wat voor me doen.” En zonder op haar reactie te wachten, duwde hij haar vier zakjes met een soort poeder in de hand. „Je moet hiervan één zakje in Isaac’s eten doen. Het moet.”


„Grace, je moet het vertellen. Je kunt hier niet mee blijven lopen”


Er stond nu ook angst in zijn ogen. „Als je het niet doet, komt er een vloek over ons hele dorp. Dat hebben de geesten gezegd. Dat wil je toch niet op je geweten hebben. Dat er nog meer...” Er stond nu verachting op zijn gezicht te lezen. „...dat er nog meer van die kreupelen worden geboren. Van die niksnutten waar je niets mee kunt. Je snapt toch wel dat het een straf van de goden is, die kreupelen!” En weg was hij.

Oh, vreselijk. De tranen stromen over Grace’s wangen. Had ze maar nooit naar John geluisterd. Ze had dagen lang niet geweten wat te doen. De angst dat haar dorp door een vloek zou worden getroffen, werd steeds groter. Ze wist niet precies wat voor poeder het was. Ze wist niet wat er met Isaac zou gebeuren als hij de poeder binnen zou krijgen. Ze durfde ook niet terug naar haar dorp om het John te vragen. En steeds meer had de angst de overhand over haar gekregen.

En gisteren had ze de poeder stiekem in de kom met maispap van Isaac gedaan. Ze dacht het zeker te weten welke kom van Isaac was. Maar, vreselijk, al snel begon ze daar heel erg aan te twijfelen. De twee broers, Isaac van 9 en Salomon van 7, hadden hun kommen verwisseld, of zij had zich toch vergist. Een uur na het ontbijt lag Salomon van de pijn te kronkelen op de grond. Zijn moeder ging onmiddellijk met hem naar het ziekenhuis. En daar, ze huivert nog als ze eraan denkt, daar stierf Salomon.

„Malaria, dat op de hersens is geslagen”, had de dokter gezegd. Ja, malaria kwam veel voor. Je hoefde maar een prik van een mug op te lopen en je kon behoorlijk ziek worden. Soms stierven mensen aan malaria.

Gelukkig verdacht niemand haar. Diezelfde dag nog werd er een rouwdienst gehouden in de kerk en werd Salomon begraven.

Als ze daaraan denkt, loopt ze nog harder door. Een stemmetje diep in haar hart zegt: „Grace, je moet het vertellen. Je kunt hier niet mee blijven lopen.” Maar ze duwt het weg. Nog even, en ze heeft de hut van John bereikt. Grace klopt op de deur. Als John opendoet, duwt ze de zakjes in zijn handen. „Het is helemaal fout gelopen. En nu is Salomon, de liefste jongen van de wereld, dood. Hier is je rommel. Ik wil er niks meer mee te maken hebben.” Ze draait zich snel om en rent terug.


Als tante Alice liefdevol een arm om haar heen slaat, breekt er iets in haar


Opnieuw die stem binnen in haar hart: „Grace, je moet naar oom Matthew gaan. Opbiechten wat je hebt gedaan.” Maar snel duwt ze die gedacht weg. Nooit. Bestaat niet. Kan niet. Dat durf ik niet. Nooit.

Het is een paar weken later. Wat zijn er de afgelopen weken ontzettend veel mensen geweest. Steeds opnieuw gasten van ver, die moesten eten, drinken. Ze kwamen allemaal om te condoleren. En praten, praten, praten. Altijd maar over Salomon. En over het verdriet dat hij er nu niet meer is. Het is Grace wel opgevallen dat oom Matthew en tante Alice naast verdrietig toch ook een beetje blij lijken te zijn. Vaak wordt er gezongen en gebeden. Grace snapt er niets van.

Al die tijd kan Grace zich verstoppen. Weggaan durft ze niet. Dat zou te veel opvallen. Blijven durft ze eigenlijk ook niet. Alles herinnert hier aan Salomon. Grace praat met niemand. Ze loopt vaak met de blik op de grond gericht. Elk gesprek gaat ze uit de weg.

Buiten schooltijd is ze voortdurend druk bezig met karweitjes.

Vandaag is er voor het eerst geen bezoek. En als Grace binnenkomt met een blad drinken, kijkt oom Matthew haar opeens aan: „Kom eens hier zitten.” Grace schrikt. Wat zou er zijn? Zou hij iets weten? Zou hij iets vermoeden? Eerst probeert ze nog weg te komen, ze moet immers de Yam’s, de zoete aardappelen, voor vanavond nog schillen. Maar oom Matthew dringt aan, zodat ze er niet onderuit kan.

Aarzelend gaat ze op een puntje van de bank zitten. „Grace, sorry dat ik je de laatste weken zo weinig aandacht heb gegeven. Het was voortdurend druk. Hoe heb jij het eigenlijk allemaal beleefd? Volgens mij hield jij ook veel van Salomon? Toch?”

Oom Matthew zwijgt. Grace kijkt omlaag. Durft niets te zeggen. In haar hoofd buitelen de gedachten over elkaar heen. „Stoppen nou. Stop met vragen stellen. Ik wil er niet over praten.”
Na een poosje begint oom Matthew weer te praten. Zachtjes begint hij te vertellen. Hoe hij van Salomon hield. En dat hij zo ontzettend verdrietig is. Ook, dat hij het niet begrijpt. Dat hij in de achterliggende dagen ook wel eens boos is geweest op God. Waarom? Waarom juist hij? Totdat hij een stem hoorde in zijn hart: „Het is goed, Matthew. Salomon is nu bij Mij. Hij is nu volmaakt gelukkig. Hij was klaar voor de hemel.”

Grace kijkt op. Wat? Was hij er klaar voor om... om... dood te gaan? Was hij levensmoe of zo? En... Ze schrikt bij de gedachte. Wat betekent dat dan? Als niet Salomon maar Isaac de maispap met het gif had gedronken? Dan was híj nu dood. Was Isaac er ook klaar voor geweest? Wat is dat eigenlijk? Klaar zijn om te sterven? O, ze weet wel. Lang niet iedereen wordt oud. Veel kinderen in Nigeria worden niet oud. Maar, kan dat: klaar zijn om te sterven?

En ik dan. Ben ik klaar om te sterven? Kan ik voor God bestaan? En is het dan toch geen toeval dat de bekers verwisseld werden? Is er een God die alle dingen bestuurt.

Al die gedachten flitsen door haar heen. Grace kijkt verward om zich heen. Ze wil wegrennen, maar ze durft niet. Ook oom Matthew zit met gebogen hoofd. In gedachten verzonken. Verzonken in zíjn verdriet. Het lijkt of hij Grace is vergeten. En zachtjes begint hij een lied te neuriën.

„When peace, like a river, attendeth my way,
When sorrows like sea billows roll;
Whatever my lot, Thou hast taught me to say:
It is well, it is well with my soul.”

’t Zij vreugde mijn deel is, of smart mij verteert,
en stormwind en nacht mij verschrikt.
Gij hebt mij, mijn Heiland, te roemen geleerd:
’t Is mij goed, wat mijn God mij beschikt

En dan begint oom Matthew weer te praten. „Grace, ik weet, ook als wij het niet begrijpen, dat God toch goed is. Hij weet wat goed is voor ons. Jouw naam, Grace, is een preek voor mij. Gods grace, Gods genade is mij genoeg.”

Als Grace ’s avonds op bed ligt, kan ze niet in slaap komen. Ze moet denken aan de woorden van het lied dat oom Matthew zong. Kan dat? Ook als je kind dood is? Toch God goed blijven noemen?
Maar zij dan? Zou God ook voor haar goed willen zijn? Lang blijft ze woelen, totdat ze ten slotte huilend in slaap valt.

Het is een paar maanden later. Over drie dagen is het Kerst. Iedereen is spullen aan het pakken. Iedereen gaat naar het dorp waar hij vandaan komt. Dat is in Nigeria zo de gewoonte met Kerst. Ook Grace is bezig haar tas te pakken. Ze heeft niet veel spullen.

Opeens staat tante Alice bij haar. Ze heeft een mand met eten. „Hier, Grace, voor thuis. En dit is voor jou.” En met een glimlach drukt tante Alice haar een pakje in handen. Ze slaat haar armen om Grace heen. „Ik wens je een heel gezegend kerstfeest. Jezus, de Zoon van God, kwam als baby’tje naar deze aarde. Hij werd mens om ons weer gelukkig te maken. Ook jou, Grace. Hij kwam ook voor jou.”

Grace schrikt enorm. Het overweldigt haar. Zij, de moordenaar van Salomon, die zo behandeld wordt. Plotseling stromen de tranen over haar wangen. En ze gooit het eruit: „U moest eens weten.” Ze laat de mand en het boek vallen en rent huilend weg.

Tante Alice vindt haar even later op haar kamer. Nog steeds ligt ze te schokken van verdriet. En als haar tante liefdevol een arm om haar heen slaat, breekt er iets in haar. Hortend, soms bijna onverstaanbaar, komt het hele verhaal eruit. Het kan Grace niet meer schelen wat de gevolgen zijn. Ze kan de last van het zwijgen niet langer dragen.

Het is de morgen van Kerst. Grace is niet meer naar haar eigen dorp gegaan en zit nu met tante Alice en oom Matthew in de kerk. Ze denkt terug aan de achterliggende dagen.


Hij kwam niet op aarde om erg nette mensen maar om zondaren vergeving te geven


Lang heeft ze nog gepraat met tante Alice. En gebeden. Het voelt als een enorme opluchting dat ze het niet langer meer alleen hoeft te dragen.

Natuurlijk waren oom Matthew en tante Alice enorm geschrokken. Salomon is niet gestorven aan malaria. Hij is vergiftigd. Door Grace nog wel, die tegelijk zoveel van hem hield.

Met tranen in de ogen had oom Matthew haar die avond een hand op de schouder gelegd.

„Salomon is er niet meer. Hoe hij gestorven is, is eigenlijk niet het belangrijkste. Hij is nu bij God in de hemel. Hij is gelukkig. Het is verkeerd wat je hebt gedaan, Grace. Maar wij zijn niet boos op je. We vergeven het je. En God wil het jou ook vergeven. Je hebt het nu aan ons verteld. Je mag het ook aan God vertellen. Ook aan Hem om vergeving vragen. Daarvoor kwam Hij op aarde. Niet om erg nette mensen, maar zondaren, moordenaars, vergeving te geven. Genade, Grace, ook voor jou. En bevrijding uit de duistere machten die hiertoe hebben aangezet. Satan was eropuit om ons werk onmogelijk te maken. Maar God is veel machtiger. Hij heeft ons gedragen, juist toen wij Salomon het meest misten. Niet de Satan, niet de boze geesten, maar God is Heere in ons leven.”

Grace schrikt op uit haar gedachten. De voorganger noemt de tekst van de preek: „Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken... Het is Kerst. Daar denken we aan, dat Jezus Christus naar de wereld is gekomen. En daarvoor kwam Hij, om zondaren zalig te maken.”

Na de preek wordt een lied ingezet. Als de woorden tot haar doordringen, is het alsof er niemand in te kerk is dan alleen Grace.

Amazing grace (how sweet the sound)
that saved a wretch like me!
I once was lost, but now I am found,
Was blind, but now I see.


Achtergrond van dit waargebeurd kerstverhaal

Een groot deel van dit verhaal is echt gebeurd. In 2005 is op zevenjarige leeftijd een jongen overleden. Hij heette anders maar in dit verhaal hebben we hem Salomon genoemd. Hij woonde in Nigeria en was een jongen die veel van de Heere hield. Ook de gebeurtenissen die leidden tot zijn dood zijn echt zo gebeurd.

In het deel van Nigeria waar het verhaal zich afspeelt, zijn veel mensen christen. Maar sommige mensen hechten ook geloof aan boze geesten, aan ju-ju’s. Occultisme en voorouderverering vinden nog steeds plaats. Gehandicapten zijn een vloek en hebben eigenlijk geen recht om te leven. Soms heeft dit, zoals het verhaal weergeeft, vreselijke gevolgen.

In dit deel van Nigeria is Elim actief. Deze organisatie is opgezet voor hulp aan gehandicapten. Daardoor is er gelukkig een enorme verandering gekomen in de houding die mensen aannemen tegenover gehandicapten.


 

Wil jij regelmatig het beste van jongerensite Puntuit (voor jongeren van 12 tot en met 25 jaar) op je smartphone ontvangen? Dat kan nu ook door je aan te melden bij de redactie via WhatsApp. Puntuit voegt je dan toe aan een lijst, waarna je af en toe een link naar een artikel –eentje die je gelezen/gezien moet hebben– krijgt toegestuurd.