De jonge Afghaan is blij dat hij in een interview over de grootheid van God kan vertellen. Maar hij deinst ervoor terug om dat onder zijn echte naam te doen. „Mijn vrienden en familie, die nog niet weten dat ik christen ben, vertel ik dat liever niet op deze manier. Dan verbreken ze elk contact met mij, terwijl ik hen nu beetje bij beetje iets over God kan vertellen.”

Vragen
Ahmad groeit op in Afghanistan, in een moslimgezin. Al jong heeft hij vragen bij de islam. „Mij werd bijvoorbeeld geleerd dat je Allah gunstig kunt stemmen door een dag te bidden. Maar vervolgens gingen de meeste mensen die kende weer op oude voet verder met zondigen. Dat vond ik gek.”
Ahmad probeert zijn vragen te stellen aan zijn ouders, zijn imam, zijn leraar op school. Maar hij krijgt telkens nul op het rekest. „Ze verboden me vragen te stellen. „Anders ga je naar de hel”, zeiden ze. Ik lag als 12-jarige soms te huilen in mijn bed omdat ik me afvroeg waarom die vragen dan toch steeds in mijn hoofd opkwamen.”
Na verloop van tijd verliest Ahmad zijn interesse in de islam. „Mijn familie dwong me soms om mee te doen met bidden en vasten. Maar ik was niet geïnteresseerd. Veel van mijn vrienden dachten er net zo over, maar we hadden in Afghanistan geen keus. Je mag daar geen andere mening hebben over geloof, god en religie.”


Christendom
Ahmad werkt een tijdlang voor de Amerikanen die destijds in Afghanistan gelegerd waren. Daarbij komt hij in aanraking met atheïsten, hindoes en christenen.
Maar pas in Nederland krijgt de jonge Afghaan de kans om zich wat uitgebreider te verdiepen in het christelijk geloof. In het asielzoekerscentrum in Ter Apel deelt hij zijn kamer met twee christelijke Afghanen, die worden gemeden en bespot door hun landgenoten. „Ze vroegen aan mij: „Wat vind jij ervan dat we christen zijn?” Ik zei: „Dat maakt mij niets uit, als je maar gelukkig bent.” Toen antwoordde een van hen: „In de Bijbel staat: als je niet tegen ons bent, ben je voor ons.” Ik moest lachen en zei: „Jouw God is heel vriendelijk en aardig dat Hij zulke dingen zegt. Een moslim vermoordt de mensen die niet hetzelfde denken als hij.””
Na deze ontmoeting komt Ahmad nog vele andere christenen tegen. Eén ding blijft hem daar telkens van bij. „Zij gedroegen zich anders dan de anderen. Normaal gesproken kun je bijvoorbeeld geen drie Afghanen in één kamer zetten zonder dat er verhitte discussies ontstaan over ons land, onze taal en onze regering. Maar onder de christenen gebeurde dat vrijwel nooit.”

Dronken
Ahmad begint naar de kerk te gaan, maar niet omdat hij dat nu zo interessant vindt. „Het ging mij om het krijgen van een status. Ik wilde de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) vertellen dat ik christen was, zodat ik meer kans maakte om in Nederland te blijven.”
Ahmad probeert zelfs de Bijbel te lezen, maar haakt al snel af. „Ik startte bij Genesis 1, bij de schepping, en dacht: dit is net zo’n Boek als de Koran.”
Op een avond zit hij, zoals zo vaak, in een asielzoekerscentrum samen met vrienden alcohol te drinken. Dan komt er een moment waarop al zijn maten even de kamer uit zijn. Ahmad zit beneveld en wel wat verloren om zich heen te kijken. Zijn oog valt op een Bijbel. Hij pakt het Boek, slaat het ergens in het midden open en begint uit verveling te lezen.
En het wonder gebeurt: dat wat hij leest, raakt Ahmad in zijn ziel. „Dronken als ik was, las ik Gods Woord en ik kon er geen genoeg van krijgen. Zoals Jezus sprak, de voorbeelden die Hij gebruikte en de manier waarop Hij reageerde op de zonden van de mensen om hem heen, zo kon alleen maar God spreken, besefte ik. Er lag zo’n wijsheid in Zijn woorden. In deze God kon ik geloven.”

Gelukkig
Ahmad verandert. Waar hij voorheen leed onder een ernstige depressie en nauwelijks uit bed kon komen, hopeloos verstrikt in zijn negatieve gevoelens en zelfs geplaagd door zelfmoordgedachten, begint hij nu op te knappen. „Ik had het gevoel dat ik de gelukkigste persoon op de planeet moest zijn. Ik kreeg mijn hoop terug. Jezus geeft leven, geestelijk leven.”
Hij kan er niet over uit hoe geweldig het is dat er altijd Eén is met Wie hij contact kan maken. „In tegenstelling tot moslims hebben wij geen imam of zelfs maar een dominee nodig om ons met God in verbinding te stellen. Wij hebben Jezus. Hij is er altijd voor mij. Zijn Heilige Geest woont zelfs in mij.”

Familie
Wel stemt het hem droevig dat zijn familie in Afghanistan niet kan delen in zijn nieuw gevonden blijdschap. „Ik wil graag dat ze gered worden, net als ik”, zegt hij.
Mettertijd zal hij hun zeker vertellen dat hij christen is geworden. Maar nu nog niet. „Dan zouden ze me verstoten. En ik wil hun beetje bij beetje laten zien wat er in mijn leven veranderd is. Soms vragen ze mij via Skype: „Hoe komt het dat je het afgelopen jaar zo veranderd bent?” Dan zeg ik: „Ik heb een relatie met God gekregen.” Dan vragen ze: „Je bidt niet eens vijf keer per dag, hoe kun je dan spreken over een relatie met God?” Waarop ik antwoord: „Denken jullie echt dat je met vijf keer per dag bidden God kan bereiken? Dat bestaat toch niet?”
Ik bid dat God hun harten wil aanraken. Ik kan hen niet bekeren, God moet Zich aan hen laten zien. Als dat gebeurt, zou ik mijn geluk niet opkunnen.”
Ahmad gelooft dat God een plan heeft met zijn leven; dat hij niet voor niets in Afghanistan is geboren en al die moeilijkheden heeft moeten doorstaan. „Het was Gods plan dat ik christen zou worden. Misschien zodat mijn familie en anderen om mij heen iets van Hem te zien zouden krijgen. Er is niets onmogelijk voor God.”