Handelingen, de bekering van Paulus. Verdiept in het hoofdstuk, merk ik niet dat de trein stopt en er een vrouwtje van zo’n jaar of 70 naar de vier-zit toe loopt. Ze heeft een grote koffer bij zich en weet niet waar ze hem laten moet. Ik bied aan om hem ergens neer te zetten en zo ontstaat er een gesprekje. Ze gaat naar Groningen. Eigenlijk had ze een andere trein moeten hebben, maar dat lukte niet. Al vertellend ploft ze naast me neer. Ik glimlach: ‘Het kan de beste overkomen. Uiteindelijk komen we allemaal op onze bestemming aan, mevrouw!’ Ze knikt vriendelijk en kijkt naar buiten.
Lange tijd is het stil. Ik lees verder. In Handelingen. Mijn buurvrouw kijkt naar mijn Bijbeltje. Ze kijkt weer weg en kijkt vervolgens nog een keer, nog een keer en nog een keer. Bij de vierde keer bukt ze zich goed voorover. Verbaasd zegt ze: ‘Lees jij nou in de Bijbel?!’ Ik kijk haar een en antwoord met een brede grijns: ‘Ja, mevrouw! Kent u de Bijbel ook?’ Snel zegt ze: ‘Wat mooi! Ja, ik ga naar de kerk.’ Nadat ik vraag: ‘O, leest u de Bijbel ook?’ is het even stil. Ze kijkt me aan: ‘Nee, nooit meer. Ik weet niet meer wat de waarheid is. Vroeger was ik juf, dus ik ken de verhalen wel. Je leest nu Handelingen, hè? Paulus’ bekering?’
Haar woorden: ‘Ik weet niet meer wat de waarheid is!’ blijven hangen in mijn hoofd. Ik kijk haar schuin aan. ‘Waarom zou de Bijbel voor u niet waar zijn?’ ‘Och kind,’ zegt ze, ‘er kan toch zoveel waar zijn?!’ Ik zwijg even. ‘U heeft thuis een Bijbel, hè? Ik verzeker u, als u uit de Bijbel gaat lezen, komt u erachter wat en Wie de Waarheid is!’ Ze schudt een beetje met haar hoofd en kijkt weg. Ik zie het eindstation in zicht komen. ‘Mevrouw, wat ik uw naam? Dan ga ik voor u bidden.’ Tranen schieten in haar ogen. Ze pakt mijn handen. Haar verrimpelde handen omklemmen een minuut lang mijn koude, jeugdige handen. Een traan rolt over haar wang. Driftig veegt ze hem weg. ‘Lees vanavond uit uw Bijbel, mevrouw. Zoekend naar de waarheid. Ik ga voor u bidden. Of God u de waarheid laat zien.’ Ik laat haar achter. Biddend zie ik de trein verdwijnen. Ik glimlach en dank: ‘Dank U, Heere, dat ik een Bijbel mocht zijn. Een levende waarheid. Geplaatst naast een vrouw, die de Waarheid kwijt is.’