Het is druk op straat. Er zijn een heleboel mensen op de been.

In de kleurrijke massa van T-shirts en korte broeken valt Morisho helemaal niet op. En dat is net wat hij hebben moet. Er zijn zoveel jongens met een geel shirt op straat, dat de Bende vast niet opmerkt dat hij hier al is. Ze zijn zowat een halve straat achter geraakt.

Hij verschuilt zich even achter de rug van een dikke, blijkbaar Amerikaanse dame, en waagt het om te kijken. Hij grijnst zijn witte tanden bloot. Kijk ze eens zoeken. Nee Bennito, in die pindakar zit hij niet. En toevallig is hij ook niet zo dun dat hij achter dat boompje daar past.

“ Raàààtje!”, klinkt de schelle stem van Melle. Laat ze maar roepen, ze vinden hem toch nooit! Ze zitten nou al een week achter hem aan, en elke dag proberen ze het opnieuw. Nee jongens, die vlieger gaat niet op. Hij komt niet bij de Bende. Hij weet zo langzamerhand wat voor soort lui het zijn. Meer dan eens heeft hij kennis gemaakt met de rebellen.

Morisho loopt vlug weer verder. Als hij eenmaal in de binnenstad is, zullen ze niet verder zoeken. Bennito weet dat hij bij de politie bekend is. Ook al horen hij en zijn ronselaars niet echt bij de Bende, voor de politie is het altijd uitkijken geblazen.

Hèhè, daar is de zijweg. Nu voorzichtig zijn, want de Bende zal alles op alles zetten om te verhinderen dat hij daar in gaat.

Morisho kijkt aandachtig rond zich. Nee, niks te zien. Hij kan de oversteek wagen. Maar wacht eens, wat is dat daar achter dat muurtje? Ja, hij heeft het goed gezien. Die combinatie van een spinaziegroen shirt en bruine broek kan alleen maar van Colombo zijn. Het volgende ogenblik duikt hij weg achter een grote vuilniszak en een stuk golfplaat.

Net op tijd.

Colombo staat rechtop, met zijn armen nog in een grijpbeweging en kijkt beteuterd om zich heen. Mis jongetje. Ja, kijkt die even op zijn neus. Dat is de lenigheid van Morisho. Daarom moeten ze hem juist hebben. Hij kan zich dubbelvouwen, op zijn handen lopen en nog veel meer acrobatische toeren. De Bende zou hem goed kunnen gebruiken als sluipschutter. Maar hij doet het niet, nooit niet! Hij haat sluipschutters. Hij kijkt om zich heen. Golfplaat. Daarvan was het dak ook gemaakt. Hij weet nog hoe hij te vergeefs houvast zocht…

Een snik welt op in zijn keel. Maar hij vermant zichzelf. Nu niet gaan janken. Hij moet zorgen dat hij wegkomt. Hij kijkt voorzichtig langs de vuilniszak heen. Jammer dat die dikke, popcorn knauwende Amerikaanse mevrouw al weg is. Ho, wacht eens. Daar komt de pindaboer aan, compleet met kar. Hij maakt aanstalten om linksaf te slaan, de zijweg in. Morisho neemt zijn kans waar. Als een slang schuift hij razendsnel onder de kar. Hij pakt de onderkant beet en klemt zich vast. Zijn benen hoeft hij niet eens in te trekken. Toch makkelijk als je klein bent. Zijn veel te wijde broekspijpen slepen over de stoffige straat. Met zijn voeten zet hij steeds kleine stapjes.

Als hij ver genoeg weg is, maakt hij zich zo klein als mogelijk is en rolt als een bal onder de kar vandaan. Meteen staat hij weer op zijn voeten en zet het op een lopen. Colombo mag dan een grote sukkel zijn, hij is erg handig met zijn messen. Als hij hem ziet…

Eenmaal in het centrum aangekomen houdt hij stil. Nu zit hij wel veilig. Hij sjokt naar een laag muurtje en ploft neer. Even uitpuffen.

Hij hijgt van het harde lopen. Dit moet toch niet al te vaak gebeuren. wanneer zou de Bende het opgeven?

In een flits beseft hij dat hij het antwoord al weet.

Nooit.

Nooit zullen ze hem met rust laten. Hij moet zich bij hen aansluiten. Zo niet, dan wordt hij vermoord. Hij heeft met Bennito gesproken over de Bende. Hij weet teveel. Als hij het niet doet, wordt hij onherroepelijk van kant gemaakt. Maar wat wil hij dan? Zich toch bij hen aansluiten? Nee, dat nooit. Dan laat hij zich nog liever vermoorden. Hij staart naar de menigte. Allemaal verschillende kleuren. Rood, blauw, geel, groen. Groen. De kleur van het bos. De kleur van de uniformen.

Morisho wordt op zijn schouder getikt. Achter hem staat Jisak, zijn vriend. Hij heeft een paar bananen bij zich. “ Ook eentje?”, biedt hij aan. Dat slaat Morisho niet af. Terwijl hij zijn banaan pelt, denkt hij na. Hij is natuurlijk niet altijd veilig in de binnenstad. Er komt een dag dat de Bende ook hier doordringt, bij het politiebureau. En wat moet hij dan? Jisak haalt hem uit zijn overpeinzingen. “ Zeg, ga je mee? Ik heb van Schildpad gehoord dat Gringo lijm heeft. Misschien kunnen we wat meepikken!” Morisho knikt. Lijm snuiven, dat zou fijn zijn. Dan is hij al zijn beslommeringen gelijk vergeten. Maar dan betrekt zijn gezicht. Stel je voor dat de Bende komt en hij is niet nuchter. Dat zou zijn einde betekenen! Spijtig schudt hij zijn hoofd. “ Nee, ik doe het niet. Ik heb al gehad vandaag.” Jisak zit er niet mee. “ Dan ga ‘k alleen!”, zegt hij. Even later is hij in de mensenmassa verdwenen. Morisho gaat er ook vandoor. Hij moet terug naar zijn onderkomen. Dat is niet in de stad, maar in een dorpje een paar kilometer erbuiten. Eigenlijk is dat niet veilig genoeg. Maar daar verzint hij wel wat op. Eerst woonde hij in een huis in dat dorp. Alleen weliswaar, want zijn vader en moeder heeft hij nooit gekend. Maar hij was er gelukkig.

Echt alleen was hij niet. Er waren altijd wel mensen die voor hem zorgden. Ja, hij was gelukkig. Maar dat is nu voorbij. Mensen die voor hem zorgden. Mensen die om hem gaven. Fenna.

Over de zandweg loopt hij naar huis. Het is maar een klein schuurtje, dat wat hij zijn thuis noemt. Eigenlijk meer een afdak. Er ligt een deken, en wat stro.

Morisho pakt een stuk meloen van onder zijn T-shirt. Dat heeft hij deze dag in de stad gegapt. Hij was van plan geweest om nog veel meer te pikken. Totdat de Bende kwam.

Morisho bergt de meloen op en trekt zijn shirt over zijn hoofd. Dan kruipt hij onder de deken. Het is nog dag, misschien nog maar vier uur. Maar hij heeft geweldige slaap. De vorige avond was hij tot half drie ’s morgens in de stad met zijn vrienden. Ze hadden veel gedronken en lijm gesnoven. Hij heeft daarna misschien maar twee uurtjes geslapen. Om zes uur was hij alweer op de been.

Morisho verwacht dat hij snel in slaap zal vallen. Maar hij krijgt geen gelijk. Hij ligt wat heen en weer te woelen en kan de slaap niet vatten. Wat had Bennito tegen hem gezegd, toen hij hem en zijn ronselaars tegenkwam? ‘ Je laatste kans, rat! Ik zeg het nog één keer. Jij komt bij de Bende. Jou kunnen we goed gebruiken.’.

Morisho had gegrinnikt. ‘we’, had Bennito gezegd. Blijkbaar beseft hij niet dat hij er eigenlijk niet bij hoort. Zestien jaar is hij nog maar, en zo onhandig als een banaan. Ze hebben een ronselaar van hem gemaakt. Zijn taak is het opsporen van snelle, lenige jongens voor de Bende. Jongens zoals hij, Morisho.

Ja, hij had gegrinnikt. Maar niet begrepen wat Bennito nu eigenlijk zei. ‘ Je laatste kans.’. Zou hij het menen? Ze zijn inderdaad tot alles in staat. Wat zouden ze doen? Het zweet breekt hem uit. Langzaam wordt hij banger en banger. Je laatste kans.

Zo ligt hij maar te draaien en te piekeren. Uiteindelijk valt hij in een onrustige, droomloze slaap.

 

 

De volgende dag is hij al weer vroeg in de stad.

Toen hij wakker werd kon hij niet meer in slaap komen. Ten einde raad is hij opgestaan. En nu, om negen uur, is hij op het grote plein waar markt gehouden wordt. Het is behoorlijk druk. De toeristen komen uit hun hotels tevoorschijn en trekken in grote getale naar de markt. Ook de kooplui zijn er natuurlijk. Zij hebben hun koopwaar al uitgestald. En, handig als hij is, heeft Morisho al wat te eten opgescharreld.

Hij zit tegen de gevel van een groot gebouw gehurkt. Vragend steekt hij zijn hand uit. Bedelen is tenslotte ook een manier om aan de kost te komen! Sommige mensen geven wat. Gretig grabbelt Morisho de muntstukjes bij elkaar. Iedere gever krijgt een stralende glimlach. Maar Morisho is niet zo opgewekt als hij eruit ziet. Hij denkt aan de Bende. Wat zouden ze gaan doen? Hij is bang, verschrikkelijk bang. Hij kijkt naar de mensen. In de massa ontdekt hij van allerlei mensen. Mannen, vrouwen, kinderen. Blonde haren, bruine haren, zwarte haren. Zwart haar. Een vlecht…

Hij ziet de zon steeds hoger stijgen. Het wordt warmer. Morisho zweet. En dat is niet alleen van de hitte…

Op den duur houdt hij het niet meer uit. Hij zal naar het politiebureau gaan. Niet naar binnen natuurlijk, maar buiten tegen de muur. Zo vlak bij de politie zullen ze hem niet zoeken.

Hij staat op en laat zich meevoeren in de steeds voortgaande mensenstroom. De lucht is strakblauw. Er is geen wolkje te zien. Voor de toeristen prachtig zomer weer. Voor Morisho echter heeft het wat dreigends.

Hij is nu midden op straat en staat tussen de mensen ingeklemd. Op dat moment hoort hij een stem. “ Raàààtje!”.

De wereld lijkt een seconde stil te staan. Één moment verstarren al de gezichten. Eén moment houden alle mensen hun pas in. Dan lopen ze verder, lachend, zingend en pratend. Alsof er niks gebeurt is.

Morisho weet niet wat hij moet doen. Een geweldige angst knijpt zijn keel dicht.

Zijn blik verstard. Tussen de mensen door ontdekt hij Bennito. Hij heeft een geweer in zijn handen. Vlak daarop klinkt een salvo schoten. Weer klinkt de stem van Melle. “ Raàààtje! Waar zit je?”. De menigte komt in beweging. Paniek ontstaat. Mensen vallen. Mensen vallen. Kinderen vallen. Meisjes vallen. Een meisje valt. Zijn meisje.

Morisho komt tot bewustzijn. Een wilde trek komt op zijn gezicht. De adrenaline spuit door zijn bloed. Hij rent weg, in blinde paniek. Hij stompt zich een weg door de menigte. Een man pakt hem bij zijn shirt. Hij rukt zich los. Weg moet hij, weg!

Eenmaal de markt af zet hij het op een lopen. Zijn haren wapperen om zijn hoofd. Zijn shirt, met een grote scheur erin, flappert om zijn lijf. Hij verliest een schoen, merkt het niet eens.

Achter hem hoort hij opnieuw schoten. Beelden uit het verleden verschijnen op zijn netvlies. De Bende, die uit het dichte bos tevoorschijn kwamen. Schoten, die als maar knalden. Gillende mensen. Bloed.

Hij kijkt voor zich. Het steegje loopt dood. Aan het eind staat een muur. Er over heen maar. Hij pakt de bovenkant beet en neemt een geweldige sprong. Hij wipt over de muur. Aan de andere kant komt hij op zijn voeten neer. Hij wil doorhollen, maar ziet een kist over het hoofd. Morisho struikelt en valt voorover. Hij rolt een eindje door en wil overeind komen. Het gaat ternauwernood. Zijn hart klopt wild. Zijn hoofd bonst. Hij proeft de smaak van bloed in zijn mond. Achter zich hoort hij hollende voetstappen. Of het de Bende is, weet hij niet. Hij wil verder lopen, maar zijn been wil niet mee. Zijn enkel doet pijn en reageert niet op wat Morisho wil. Zou hij gebroken zijn? Dit wordt zijn einde, beseft hij. Als hij een paar stappen heeft gezet overvalt hem een enorme pijn. Het is alsof er een geweldige steen op zijn ribben drukt. Hij kan nauwelijks ademen. Er is vanbinnen vast het een en ander gebroken. Als ik loop hoor je het in m’n buik rinkelen, denkt hij met galgenhumor.

Hij bijt op zijn lip en sleept zich moeizaam voort. Hij wordt misselijk van de pijn. De wereld begint te draaien. Zwarte en rode vlekken dansen voor zijn ogen. Maar hij moet door! Hij knijpt zijn ogen halfdicht van de pijn. Door zijn wimpers ziet hij een toren. Een soort watertoren, want er wordt water in opgeslagen. Maar hij is niet hoog, misschien vier meter. Aan de buitenkant zitten ijzeren krammen.

Met zijn laatste krachten weet Morisho er te komen. Hij hijst zich omhoog. Hij houdt zich stevig vast met zijn handen. Stel je voor dat hij er af valt! Met bovenmenselijke inspanning weet hij het bovenste punt te bereiken. De toren heeft een plat dak. Daarop laat Morisho zich neervallen.

Hij ziet de chaos beneden hem. Nog steeds knallen er schoten. Hij ziet mensen liggen, gewond. Bennito kan hij niet ontdekken. Ze moeten hier toch ergens zijn. Want van wie zijn die schoten anders?! Vanuit zijn ooghoeken ziet hij een meisje wegvluchten. Een schok gaat door hem heen. Ineens ziet hij niet meer het meisje, maar Fenna. Hij ziet ze lopen, samen met haar moeder. Achter haar staan drie Bendeleden. Hij ligt op het dak van haar huis. Een rebel richt zijn geweer. Hij wil schreeuwen, maar zijn keel zit dicht. Fenna heeft niks in de gaten. De knal hoort hij niet meer. Hij ziet Fenna niet meer vallen. Toen hij bijkwam waren de rebellen weg. En Fenna ook. Voor altijd. Hij ziet haar staan. Ze heeft zijn hand vast. “ Bij jou ben ik niet bang!”, zei ze altijd. “ Jij bent er altijd om me te beschermen.”. De wereld achter haar is een draaikolk geworden. Hij zuigt haar mee, ver weg. Hij ziet haar verdwijnen. Haar woorden zijn het laatste wat hij hoort. “ Jij bent er altijd om mij te beschermen.”. Dan verliest hij het bewustzijn.

 

 

Het is donker als hij weer bijkomt. Een kille wind doet zijn haren wapperen. Het is nacht. Maar om zich heen ziet hij lichten. Zwaailichten. Vuur. De geur van rook dringt in zijn neusgaten. Morisho wil zich omdraaien, maar zijn lichaam wil niet mee. Zijn kleren lijken aan zijn lijf vastgeplakt. Hij merkt dat hij in een plasje bloed ligt. Een bonkende pijn in zijn hoofd belet hem helder na te denken. Het enige wat hij beseft is dat hij wegmoet. Niet hier blijven, maar naar de ambulances toe. De mensen daar zullen hem helpen. Nog eens probeert hij zich op te richten. Met wat inspanning lukt het. Hij zit rechtop. Nog steeds heeft hij ademnood. Het is alsof er een sinaasappel in zijn keel zit. Zijn ribben doen pijn. Voorzichtig laat hij zich van de toren zakken. De sporten vindt hij op de tast. Hij klimt naar beneden. De onderste kram breekt af. Morisho valt een halve meter naar beneden. Hij voelt de pijn nauwelijks. Hij leeft als in een droom. Een waas trekt voor zijn ogen. Hij zoekt zijn weg door de steegjes heen, met zijn handen langs de muren tastend. De wereld draait en tolt als een wilde om haar as. Morisho weet niet hoe lang hij gelopen heeft. Het laatste stuk beleeft hij niet bewust. De band om zijn hoofd wordt strakker. Het dreunen van de mokers in zijn hoofd wordt harder. De mist in zijn hoofd wordt dikker. Sterretjes dansen voor zijn ogen. Als een zombie bereikt hij de straat waar de ambulances staan. De duizelingen worden erger. Een geweldige benauwdheid overvalt hem. Hij hoest en hijgt, maar hij krijgt geen lucht. Een stem vraagt wat. Een vrouw gilt. Flarden van stemmen dringen tot hem door. “...hulp nodig…infuus…dringend!”. Dan verliest hij voor de tweede maal het bewustzijn.

 

 

Als hij eindelijk bijkomt is het weer nacht. Hij ligt in een hospitaal. Om hem heen zijn allemaal mensen. Duidelijk kan hij hen niet onderscheiden. Gezichten zijn vlekken, onduidelijk. Vreemd, denkt hij bij zichzelf. Ik hoor geluiden, die ergens heel ver vandaan komen. en toch klinken ze schel! Hij wordt voorzichtig heen en weer geschud.

“ Jongen, word eens wakker!”. De mist trekt wat op. Nu kan Morisho wat duidelijker kijken. Hij ontwaart gezichten. Drie mannen en een vrouw. Drie dokters en een zuster. Hij voelt om zich heen. Dekens. Echte dekens, zoals ze die in een ziekenhuis gebruiken. Hij kijkt. Om zijn linkerarm zit verband. In zijn rechter een infuus. Hij kan zich niet bewegen. Ook zijn bovenlichaam zit in het verband. Toch die ribben. Nog steeds kan hij niet goed ademen. Hij sluit zijn ogen. Kijken doet ook pijn. Wat er precies gebeurt is hoort hij later wel. Maar eerst moet hij wat helderder zijn.

 

 

“ En toen hebben we je uiteindelijk hier naar toe gebracht. Een hospitaal aan de andere kant van de jungle. Het ging niet goed met je. Je been was gebroken, je hoofd bloedde, en je arm ook. En je ribben…”. Morisho knikt. De zuster heeft hem zonet alles vertelt. Hij heeft gehoord hoe het is gegaan. Ze hadden het niet op hem voorzien. Het was een geplande overval. Het was hen om de bank te doen. Een klein groepje werd vooruit gestuurd, en daar achteraan kwam de Bende. Bennito mocht mee, maar Melle en Lorenzo en Juan en al de anderen moesten nog steeds jacht maken op hem. Als hij beter had geluisterd, had hij gehoord dat Melle’s stem niet bij Bennito vandaan kwam. Dan had hij zichzelf heel wat pijn en moeite bespaard. Behalve die arm. Dat kwam echt door een kogel. Toen hij al op de watertoren lag, is de Bende gekomen. Ze hebben een bloedbad aangericht. Zijn vriend Jisak is omgekomen. Twee uur geleden heeft hij vernomen dat Bennito en Colombo ook dood zijn. Ook zijn er veel Bendeleden gevangengenomen. De Bende nam wraak op een gemakkelijkere prooi. Zijn dorp. De huizen zijn in brand gestoken en de mannen neergeschoten. Daarna zijn ze de jungle ingetrokken.

Morisho blijft er opvallend kalm onder. Hij heeft gehuild tot zijn tranen op waren. Om Jisak, zijn dorp… En nu kan hij niet meer huilen. Het doet hem niks meer.

Zo lijkt het.

De pijn zit niet vanbuiten, maar vanbinnen.

 

 

Het is zes weken later. Morisho’s been, arm en hoofd zijn beter. Zijn ribben zitten nog steeds in het verband. Hij is uit bed geweest, en heeft geoefend met lopen. Het gaat nu weer goed met hem. Maar toch is er iets. Hij is stiller dan voorheen. Vaak zit hij alleen in een hoekje en staart naar het plafond. Niemand weet wat er nu eigenlijk met hem aan de hand is. De zuster probeert hem op te vrolijken. Ze heeft zijn stoel voor het raam gezet. “ Kijk eens naar buiten, Morisho! Kijk de kinderen spelen! Over een poosje mag je weer met hen meedoen, als je helemaal genezen bent.”. Morisho kijkt. Maar echt boeien kan het hem niet. Hij staart naar de boom op het grasveldje. Achter de omheining begint het oerwoud. Het is stil in de ziekenzaal. Te stil. De zuster zet de radio aan. “ Stil, het nieuwsbericht!”, zegt ze dan. Overbodig, want Morisho heeft al die tijd nog geen woord gezegd. Samen luisteren ze naar het nieuws. Het gaat over de schietpartij. De politie heeft enkele Bendeleden gevangengenomen, waaronder een luitenant van de Bende. Er zijn onderhandelingen geweest met de rebellen. Afgesproken is, dat er een ruil gedaan wordt. De politie zal de luitenant in kwestie uitleveren, terwijl de rebellen drie van hun gijzelaars vrijgeven. Het zijn de sinds vorig jaar verdwenen burgemeester Barras, zijn vrouw, en een meisje dat drie jaar geleden uit een dorp werd geroofd. Zij zullen na hun vrijlating een tijd verbleven in het hospitaal bij Sjornoti, alvorens ze terugkunnen naar hun verblijfplaats. De rebellen hebben laten weten dat het meisje ziek is. De uitlevering zal over drie dagen plaatsvinden. Politie wil niks bekend maken, maar vermoedt wordt dat het midden in de nacht zal gebeuren. Het is of Morisho een schok krijgt. Hij weet het. Hij weet het zeker. Dat meisje, drie jaar geleden, de rebellen… Het kon! Haar lichaam is tenslotte nooit gevonden! Nog drie dagen… Met tranen in zijn ogen staart hij naar de rand van het regenwoud.

Drie dagen. Voor elk jaar één…

 

 

Het is nacht. Het is stil. Iedereen in het hospitaal slaapt. Nee, toch niet iedereen. In de hoek is beweging. Morisho slaat de dekens van zich af. Het is de derde dag. Of, de derde nacht. Hij stapt uit zijn bed en loopt naar het raam. In de stoel gaat hij zitten en kijkt naar buiten. Hij wacht.

Uren gaan voorbij. De sterren verbleken. In het oosten is een lichtstraaltje te zien. De bomen aan de rand van het oerwoud steken donker af tegen de steeds lichter wordende lucht. Morisho is bijna in slaap gevallen. Maar dan opeens is er beweging te zien. De bosjes bewegen. Schaduwen komen te voorschijn. Drie mensen. Ze komen dichterbij. Morisho zit als vastgenageld aan zijn stoel . Hij tuurt naar de drie personen. Ze zijn nu vlakbij. Nog even, en dan heeft hij zekerheid. Seconden verstrijken. Het lijken uren. De zon is nu voor de helft boven de horizon uit. De lucht is rood. Een lichtstraal valt op het gezicht van de kleinste persoon. Dan ziet hij het. Fenna. Zonder na te denken werpt hij zijn stoel naar achteren, zodat die kletterend omvalt. Hij holt weg, naar de deur. Op zijn blote voeten en in zijn pyjama rent hij naar buiten, de verbaasde dokters en zuster, die door het lawaai uit bed zijn gekomen, achter zich latende. Hij rent naar de rand van de jungle toe. Hij rent naar het meisje toe, dat hij herkent heeft als Fenna. Hij rent naar het oosten, waar de zon al hoger klimt. Hij rent het licht tegemoet.