Ik hoor de vraag de laatste tijd steeds vaker. Naar welke kerk ga je? Nietsvermoedend antwoord ik dan: ‘Calvijn’, en ik weet dat de volgende vraag is: ‘Calvijn? Nooit van gehoord. Wat is dat?’ ‘De naam van mijn kerk, een kleine kerk die erg onbekend is. Niettemin een erg fijne kerk.’ Zonder dat het gevraagd wordt, leg ik meteen uit waar die kerk zich dan bevindt, iets wat de persoon in kwestie ook altijd vraagt. Zo, dat was het dan. Niet dus, want – eindelijk heb ik de essentie van de vraag ontdekt – dat antwoord voldoet niet. Nu weet ik dat wanneer iemand vraagt naar welke kerk ik ga, degene in wezen bedoelt: ‘Naar welk kerkgenootschap ga je?’ Het kwartje valt eindelijk. ‘O, bedoel je dat? Hervormd.’ ‘Daar hoef je toch geen hoedjes op in de kerk?’ is de volgende vraag van mijn gesprekspartner. Waar ging het mis? Ik kom er al snel achter dat er nog een extra kerkverband is, want wij dragen wel hoeden. ‘Hersteld Hervormd bedoel ik,’ zeg ik, mezelf verbeterend. Zulke gesprekken zijn dus tegenwoordig bij mij de orde van de dag en ik moet zeggen dat ik me soms kan ergeren aan de vele kerkverbanden die er zijn. Soms denk ik wel eens: was er maar een gemeenschappelijke kerk; een gedachte die volgens mij wel meer mensen hebben. Een kerk als de eerste christengemeente, vredig en gezamenlijk. Ik las wel eens een gedicht, waarin het ook over kerkverbanden ging. Net als ik werd een man ook regelmatig gevraagd welke kerk hij ging en nadat hij alle kerkverbanden langsgegaan was, moest hij concluderen dat hij nergens echt toe behoorde. Van zijn definitieve antwoord kunnen we denk ik veel leren: ‘Ik behoor tot de Christuskerk.’
-
Meedogenloos passeren?
Het behoort tot de orde van de dag: bedelaars of armen die hun hand ophouden of een straatkrant verkopen, in de hoop dat iemand naar hen omziet. Sommigen van ons tonen medelijden en geven de persoon wat, maar velen van ons proberen hun blik af te wenden en hen te negeren. Persoonlijk vind ik het altijd moeilijk om een dergelijk iemand te passeren, me af te wenden van een paar smekende, hoopvolle ogen. Wanneer het kan geef ik ze meestal dan een broodje, iets waar ze heel blij mee zijn, maar wat niet de reden is waarom ze daar staan. Ik heb ook al een paar keer meegemaakt dat iemand om geld vroeg, maar ik weiger dan altijd. Goed of niet? Met die vraag houd ik me al een tijdje bezig. Is het rechtvaardig om op iemand neer te kijken, die net als wij door God zijn geschapen, naar Zijn eer? Hun leven begon op een zelfde manier als dat van ons en zal ook zo eindigen.
‘Maar,’ hoor ik dan de een zeggen, ‘dat hebben ze toch zelf veroorzaakt? Het is hun ‘eigen schuld’ dat ze zo diep zijn gezonken. Ze kunnen net als ieder ander een uitkering krijgen en een normaal leven leiden. Ze wonen in Nederland, het land met de ideale voorzieningen! Waarom zou je hen wat geven?’ Dat is helemaal waar; in de meeste gevallen zouden ze een normaal leven kunnen leiden. Soms dan ook niet: bedrijf failliet gegaan, huwelijk stukgelopen, verlaten door hun echtgenote, een enorm drankprobleem. Het een leidde tot het ander en op een gegeven moment was het onmogelijk een normaal leven te leiden. Omstandigheden in het leven hebben hen veranderd. Bepaalde gevallen hadden ons ook kunnen overkomen en dan zouden we net als die zwerver op de straat moeten bedelen. Wij weten niet wat ze allemaal meegemaakt hebben, denk ik dan en er komt een andere gedachte in me op in de vorm van een vraag: ‘Wat zou Jezus doen?’
Jezus ontfermde Zich over hen die verstoten waren, de armen, de zondaars. Wat zou Hij doen als iemand Hem om geld vroeg? Dat is een vraag die vaak door mijn hoofd klinkt sinds ik afgelopen zomer in Groningen een man ineengedoken op een bankje zag zitten. Ik denk dat Hij in gesprek zou gaan met een zwerver, naar zijn verhaal zou luisteren en hem waar nodig helpen. Probeer dus de volgende keer, wanneer je een bedelaar passeer, te denken: hoe kan ik nu het beste toepassen wat Jezus ons heeft geleerd?
----
Wat vind jij van deze columns? Stuur je beoordeling in via de reactiemogelijkheid. Geef een cijfer per column of een algeheel cijfer. Wie moeten volgens jou de nieuwe columnisten van Puntuit worden.
-
Reizen op eigen risico
Reizen met het openbaar vervoer wordt steeds gevaarlijker. Het personeel van de NS zou voor mij wel een bordje op de deur kunnen monteren met: ‘Betreden op eigen risico’. Wanneer ik namelijk in de trein stap, verdwijnen al mijn toch al zo schamele motorieke vaardigheden en neemt een enorme onhandigheid de plaats in. De schokken van de trein wanneer hij tot stilstand komt, maken het er voor mij niet beter op. Het is inmiddels al weer vier weken geleden, maar snel vergeten zal ik het niet. Woensdagochtend, de trein van 7:53 vanuit Dordrecht naar Rotterdam Lombardijen. De trein naderde mijn eindbestemming en ik liep alvast richting de deuren; het is altijd enorm druk en wee de reiziger die zich niet op tijd door de mensenmassa heen werkt. Ik ga er wel graag gewoon uit waar het moet, dus ik besloot alvast even te wachten, tussen de mensen bij de entree. Het was zodanig druk dat ik niet de mogelijkheid had om mij aan een hengsel vast te houden, wat altijd enige stabiliteit in het stopproces van de trein biedt. Ik dacht me wel schrap te kunnen zetten met mijn voeten en de vuurproef kwam meteen. Alles ging goed, totdat de trein nog een laatste schok kreeg. Ik, daar totaal niet op voorbereid zijnde, raakte uit evenwicht en viel voordat ik het zelf wist recht naar voren. Uitgerekend moest er natuurlijk voor mijn voeten weer een grote koffer staan, wat mijn val verergerde. Maar daar was mijn redder. In een reflex zag ik een arm van een man met een blauwe jas aan en als vanzelf greep ik zijn arm en trok mezelf overeind. Meteen kwam ik tot het besef dat het toch wel erg vreemd was om je aan een wildvreemde ‘arm’ omhoog te hijsen. ‘Sorry,’ stamelde ik en ik vluchtte de trein uit. Nooit heb ik op woensdagochtend meer die trein genomen!
Gelukkig kreeg ik laatst wat hulp. De trein minderde vaart, remde af en ik ging maar alvast staan, net als de mensen die tegenover mij zaten. Ik praatte gezellig verder tegen een vriendin van mij, me helemaal niet schrap zettende voor een naschok van de trein. Dus inderdaad: ik viel weer steil voorover en zou met mijn hoofd tegen de stoelleuning zijn gevallen als mijn overbuurvrouw niet in een reflex haar arm uitstak en mij belemmerde in mijn onhandige val. Ik ben blij dat er mensen zijn die zich elke keer weer over een hulpeloze en erg onhandige scholiere ontfermen.
Hierbij hartelijk dank voor mijn ‘assistenten’ in de trein!