Je zou dezer dagen een zwak krijgen voor Japanners. Niet alleen uit medelijden, vooral uit bewondering. Heb je gezien hoe gedisciplineerd ze het natuurgeweld en de nucleaire dreiging ondergaan?
Ze schreeuwen niet, ze huilen niet, ze rennen niet chaotisch door elkaar. Terwijl internationale persbureaus hun mensen terugtrekken, blijven ze keurig in de rij staan voor een beetje water. In plaats van in paniek te raken, rechten ze hun rug om waar mogelijk anderen de helpende hand te reiken.
Japanners zijn heel wat gewend. Van natuurgeweld tot atoomellende. Maar hier schittert vooral hun oude cultuur van samenwerking en zelfopoffering. De groep is belangrijker dan het individu. Van jongs af zijn Japanners getraind om eigenbelang en emoties opzij te schuiven voor de orde van het grotere geheel.
Met dank aan deze veerkracht kon Japan zomaar de derde economie van de wereld worden. Het is dezelfde veerkracht waardoor ze nu, ondanks geweldige dreigingen, een indrukwekkende kalmte bewaren.
Helaas heeft deze Japanse cultuur ook schaduwkanten. Een bijna onmenselijke werkdruk, bijvoorbeeld, en een buitensporig percentage zelfdodingen. Maar ook een geslotenheid voor het Evangelie. Nog geen 0,75 procent van de bevolking is belijdend christen. Van de 30 miljoen inwoners van Tokio bezoekt slechts een handjevol de presbyteriaanse kerk.
De indrukwekkende discipline die Japan groot maakte en het nu op de been houdt, vormt ineens een struikelblok. Op dit punt moet onze bewondering omslaan in gebed.