Langzaam loop ik langs de bankjes aan de gracht. En dat is iets wat ik zelfs met een lekke fiets nog leuk vind. Want altijd vang je flarden van gesprekken op. Ik hoor over fietsbandsieraden, beltonen en kettingaandrijvingen. Een jongen lijkt een gorilla na te doen. En dan is daar Saartje. Ze praat over haar pantoffeltjes zoals ik ook ooit over mijn fiets sprak.
En op het laatste bankje, vlak bij ons huis, zitten A. en E., twee studenten; de ene bril nog ronder –geleerder?– dan de andere. Zij spreken over de negatief bindende waarden die niet conform de verordening verwezenlijkt waren. Juist ja.
Zal ik tegen die brillen zeggen dat ik de validiteit van de waargenomen disfunctie van mijn fietswiel ga testen aan mijn significantiecriterium? Ach, waarom doen we allemaal zo wijs en ingewikkeld? Ik ga thuis wat prutsen aan die fiets, want mijn band moet geplakt. En dat is gewoon al moeilijk genoeg.