-
Maandag 10 september Mattheüs 8:5-13 Een Romeinse hoofdman als voorbeeld.
Matthéüs 8:8: „En de hoofdman over honderd, antwoordende, zei: Heere! ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zou inkomen; maar spreek alleenlijk een woord, en mijn knecht zal genezen worden.”
De Heere Jezus kreeg in Kapernaüm het verzoek van een Romeinse officier om z’n knecht te genezen. De officier was van huis uit heiden. Toch had hij respect voor de Zaligmaker. Hij zei: „Ik ben niet waard dat u mijn huis binnenkomt.” De Heere Jezus prees zijn groot geloof. Jezus stelde die Romeinse officier tot een voorbeeld voor de Joden (Matthéüs 8:10). Dat zal een bitter pil zijn geweest voor hen.
Matthéüs zei weinig over de genezing van de knecht (Matthéüs 8:13). Lukas vertelde meer. Die knecht lag op sterven (Lukas 7:2). En de boodschappers zagen de knecht weer gezond terug. Sterker dan Lukas keurde Matthéüs het Joodse ongeloof af. „Velen zullen komen van oosten en westen en zullen met Abraham, en Izak, en Jakob, aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden” (Matthéüs 8:11-12).
Matthéüs was Jood (Markus 2:14). Hij probeerde juist Joden te overtuigen dat Jezus de Messias was. Hij liet Jezus zeggen dat Hij niet kwam om Wet en Profeten af te schaffen, maar om die te vervullen (Matthéüs 5:17). Hij schreef ook een hele stamboom op van de Heere Jezus. Die stamboom ging heel ver terug: tot David en Abraham (Matthéüs 1). Dat waren door ieder geachte Joden.
Consequent legde Matthéüs telkens nadrukkelijk een relatie met de tenach, het Oude Testament. Jezus’ leven ‘klopte’ met de tenach. Matthéüs vermeldde Jezus’ woorden over ”de steen, die de bouwlieden verworpen hebben” (Matthéüs 21:42). Daar ligt een duidelijke link met Psalm 118:22. De evangelist schreef over Judas dat hij dertig zilveren penningen kreeg voor het verraad van Jezus (Matthéüs 26:15). Daar ligt een link met Zacharia 11:12.
Karakteristiek voor Matthéüs is ook het telkens terugkerende accent op het Schriftbewijs:
met de woorden: „opdat vervuld zou worden.” Hij vermeldde over Maria dat zij een Zoon ter wereld zou brengen. ”En gij zult Zijn naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden (Matthéüs 1:21-23). En daarbij verwees hij naar Jesaja 7:14. Telkens hanteerde de evangelist de uitdrukking „opdat vervuld zou worden”.
Dus de genezing van de knecht van de Romeinse officier loopt uit op een felle aanklacht tegen het ongeloof van de Joden. Hebben jij en ik soms niet dezelfde traditionele afkerigheid van het Evangelie? Gaat een Romeinse hoofdman je voor?
-
Woensdag 12 september Lukas 4:16-22 Heb jij genezing nodig?
Lukas 4:18: „Hij heeft Mij gezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart.”
De Heere Jezus ging naar de synagoge. Hij kreeg het boek van de profeet Jesaja in de handen gedrukt (Lukas 4:17) om daaruit te lezen. Lukas citeert het gedeelte dat de Heere Jezus las uit Jesaja. Het lijkt erop dat de evangelist twee gedeelten aan elkaar plakte (Jesaja 61:1; Jesaja 42:7). Maar in elk geval heeft de Zaligmaker ervan getuigd dat Hij was gezonden ”om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart” (Lukas 4:18). Waar moet je aan denken bij ”genezen”? Aan het toedienen van medicijnen? Aan gips? Aan het leggen van verbandjes? Nee. Het woord genezen heeft een veel bredere betekenis.
Genezen heeft de lading van helen, iets weer goed maken, iets verhelpen. En dat begrip houdt ook verband met het bevrijden van zonden. De Heere Jezus legde in een toespraak in de buurt van Kapernaüm zelf een relatie tussen de woorden genezen en zich bekeren (Matthéüs 13:15). En de apostel Petrus verwijst naar het plaatsbekledend, bitter lijden en sterven van de Heere Jezus „door Wiens striemen gij genezen zijt” (1 Petrus 2:24). De brief aan de Hebreeën legt eigenlijk ook een link strijden tussen strijden tegen de zonde en genezen (Hebreeën 12:4,13).
Het begrip genezen heeft ook betrekking op onderwijs aan onwetende mensen. Onwetende omstanders spraken de Heere Jezus tegen (Johannes 12:34). Dat kwam, omdat zij niet het goede inzicht hadden in de wet en de profeten. Toen citeerde de evangelist de profeet Jesaja om uit te leggen hoe het volk aan die tegenspraak kwam. Hij legde verband tussen genezen en bekeerd worden (Johannes 12:40). Later verwees hij naar „de boom des levens”. De bladeren daarvan waren ”tot genezing der heidenen” (Openbaring 22:2). Dus ook: tot bekering.
„Dat is allemaal best”, zeg je. „Mooie theorie. Maar ik heb een gebroken hart. Ik ben bedroefd over mijn zonde en schuld voor God. Ik heb genezing nodig. Wat moet ik doen om zalig te worden?” Luister eens naar David. „De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest” (Psalm 34:19). En: „Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten” (Psalm 51:19). Bid en bedel maar! „Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest” (Psalm 51:12).
-
Vrijdag 14 september 1 Petrus 2:18-25 Genezing biedt troost in het lijden voor Christus.
1 Petrus 2:24: „Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout… door Wiens striemen gij genezen zijt.”
De huisslaaf waarover Petrus sprak (1 Petrus 2:18) was niet via een arbeidscontract aan het bedrijf van de baas gebonden. Hij behoorde bij de inventaris van het huis. Toch kun je ook nu wel iets leren van de vermaning aan het adres van die huisknecht. Petrus zei: „Kijk uit dat je je baas niet boos maakt. Wees hem onderdanig.” Paulus maakte een beperking op die regel. Broeder Petrus was het ongetwijfeld met hem eens. Wees gehoorzaam ”in de Heere” (Eféze 6:1). Dus onderdanig voorzover de bevelen van de baas niet strijdig waren met Gods wet.
Misschien lijk jij wel op mij. Ik kom liever op voor mijn rechten. „Kom nou! De baas wordt zelf nijdig. Kan ik niks aan doen. Onderdanig? Ik ben niks minder dan hij?” Het „schade en ongelijk lijden” waarover Paulus schreef (1 Korinthe 6:7) ligt ons niet zo. Want jij en ik zijn vanaf de zonde in het Paradijs al opstandelingen (Hoséa 8:1; Romeinen 5:12). Maar Petrus gaf Paulus gelijk. „Het is genade bij God”, schreef hij, „als iemand je onschuldig slaat. Zo ging het immers ook met Christus. En door Zijn striemen zijn jullie genezen” (1 Petrus 2:21,24).
Christus droeg de straf voor Gods volk „in Zijn lichaam op het hout”. Waarom zei Paulus dan dat hij „overblijfselen van Christus’ verdrukkingen” vervulde (Kolossenzen 1:24)? Ontbrak er iets aan Christus’ lijden? Nee. Die ”overblijfselen” duiden op het lijden dat Paulus en Gods kinderen treft, als zij Christus boven afgoden stellen. En soms had die huisknecht, heb ik slaag nodig! Om mij kort te houden. Zodat ik in mijn failliet alleen Jezus overhoud. Dat kan leiden tot juichen in diepe smart: „In Hem meer dan overwinnaars!” (Romeinen 8:37).
En dan geldt eigenlijk voor alle mensen die Christus oprecht belijden, dus voor alle mensen die in hun leven weet hebben van geloof, wedergeboorte, bekering. Of je nu huisknecht bent of directeur: Wees gehoorzaam aan Gods geboden. Houdt voor zover mogelijk „vrede met alle mensen” (Romeinen 12:18). Bedenk dat je bent geroepen om te lijden om Christus’ wil. Dus lijdt niet als ”een doodslager, of dief, of kwaaddoener” (1 Petrus 2:21). Bedenk dat je lijdt voor Hem van wie geldt: „Door Wiens striemen gij genezen zijt”. Hij „Die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krankheden geneest” (Psalm 103:3).
----
Zaterdag 15 september Hebreeën 12:4-13 Schraag in dat spoor mijn wankelende gangen.
Hebreeën 12:13: „En maakt rechte paden voor uw voeten, opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde, maar dat het veelmeer genezen worde.”
„Of ik naar de hemel wil? Graag. Natuurlijk. Enne, ja, de Voleinder van het geloof hè, Jezus. De vreugde die Hem voorgesteld was. Prachtig!” Ja, maar heb je ook last van je zonde? Wil je er tegen strijden? Want als je zegt dat je God lief hebt, hoort strijd tegen zonde er bij. „Tot den bloede toe” (Hebreeën 12:4). Dus dat kost zelfverloochening. Misschien voel je je soms bedreigd? Dat kan te maken hebben met Gods kastijding. Zijn tucht, Zijn discipline, om je op het rechte spoor te houden. Als je die tucht niet kent, klopt er iets niet (Hebreeën 12:8).
Strijdt de goede strijd (1 Timothéüs 1:18). De woorden: „Maakt rechte paden voor uw voeten” (Hebreeën 12:13) vormen een aansporing om heilig voor God te leven. Het woord weg, of pad duidt in de Bijbel vaak op de levensstijl. Israël moest de weg van Gods geboden volgen (Deuteronomium 8:6). Die wegen zijn niet krom, maar recht. Gods wegen zijn gerichte, dat is: rechte wegen (Deuteronomium 32:4). David vroeg: ”Geef mij de weg van Uw bevelen te verstaan” (Psalm 119:27). Is dat mogelijk? Ja. Jezus zei: „Ik ben de weg” (Johannes 14:6).
Maakt rechte paden, „opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde” (Hebreeën 12:13). Ook dat woord kreupel moet je niet letterlijk opvatten. Kreupel zijn is hier gerelateerd aan afval van het geloof, verslappen in de strijd tegen de zonde. Hebreeën, Joden die nog maar kort geleden tot het geloof waren gekomen dat Jezus van Nazareth de Messias was, hadden van huis uit genoeg aan uitwendige wetsbetrachting. Ze moesten Paulus leren nazeggen: Ik weet „dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde” (Romeinen 7:14).
Wat kreupel is, moet niet verdraaid, maar ”genezen worden” (Hebreeën 12:13). Sommige Messiasbelijdende Joden gingen helemaal op in het onderhouden van de wet (Handelingen 15:1). Zo kun je ook nu nog vast zitten aan tradities zonder God en Christus. Andere schijnbaar bekeerde Joden pleegden diefstal en logen (Handelingen 5:3). Ze wilden wel naar de hemel. „De Voleinder van het geloof, Jezus. De vreugde Hem voorgesteld. Prachtig!” Wacht even! Mensen die volharden in diefstal en leugens komen niet in de hemel.
Jij en ik, wij hebben genezing nodig. Bevrijding van zonde. Een recht pad. „Heere, schraag in dat spoor mijn wankelende gangen.”
-
Zondag 9 september 2 Koningen 8:7-15 Gaan heidenen jou voor?
2 Koningen 8:9: „Benhadad, de koning van Syrië, heeft mij tot u gezonden, om te zeggen: Zal ik van deze krankheid genezen?”
Was het niet typisch dat Elisa, de profeet van Israëls God, de hoofdstad van Syrië, Damaskus, bezocht? (2 Koningen 8:7). Neen. De profeet Elia had op de berg Karmel de priesters van Baäl gedood. Koningin Izébel zei: Binnen een dag vermoord ik je (1 Koningen 19:2). Toen was Elia, om zijn leven te redden, weggelopen. Bij de berg Horeb gaf God hem opdracht Hazaël te zalven tot koning over Syrië (1 Koningen 19:15). Je leest niet dat Elia dit bevel heeft uitgevoerd. Waarschijnlijk is dit de reden dat Elia’s opvolger Elisa naar Damaskus ging.
Wist Elisa dat koning Benhadad ziek was? (2 Koningen 8:7). Zocht hij daarom Damaskus op? De formulering van de bijbeltekst doet dat vermoeden: „Elisa kwam te Damaskus, als Benhadad, de koning van Syrië, krank was.” Zijn komst bleef niet onopgemerkt. En koning Benhadad liet Elisa vragen of hij genezen zou van z’n ziekte. Dus Elisa was bekend. Kennelijk niet als een felle nationalist. Anders had Benahadad hem geen vraag gesteld. Maar als iemand die God diende en in die positie min of meer boven de partijen stond.
Dat was natuurlijk niet zo gek. Nog niet zo heel lang geleden was de melaatse, Syrische generaal Naäman bij Elisa op bezoek geweest. Had de profeet van Israëls God geweigerd hem te helpen? Nee (2 Koningen 5:10). Later dacht de koning van Syrië dat zijn generale staf een verrader telde, die telkens aan de koning van Israël zijn plannen doorgaf. Toen zag Elisa met Gods hulp kans het hele Syrische leger in de hun vijandelijke hoofdstad Samaria te brengen (2 Koningen 6:19). Dus de Syriërs kenden Elisa wel.
Het liep niet goed af met koning Benhadad. De boodschap van Elisa is volgens de Statenvertaling: „Gij zult ganselijk niet genezen” (2 Koningen 8:10). Je zou dat ook kunnen lezen als: „U zult levend niet leven.” Of, een beetje sarcastisch: „U zou kunnen genezen.” Elisa zalfde Hazaël tot koning. Hij voorzag dat Hazaël Benhadad zou vermoorden.
Deze historie heeft iets opmerkelijks. De Syrische afgodendienaar vroeg de profeet van Israëls God om raad. En als je Chinese huisgemeenten zou bezoeken, zou je zien dat ze voor Gods Woord vallen. Datzelfde gebeurt op Sri Lanka. Maar de Israëlische koningen bleven hardnekkig heidense afgoden dienen. Wat doen jij en ik? Gaan heidenen je voor?