-

Maandag: 1 Petrus 5 Nuchter en waakzaam tegen de duivel.

Wees nuchter (1 Petrus 5:8). Want als je je te buiten gaat aan overdaad, dronkenschap, brasserij en werelds plezier, verlies je de controle over jezelf. Dan is er geen sprake van waken en van ver bij de verzoeking en de zonde vandaan blijven. De apostel Petrus adresseert zijn brief aan „de uitverkorenen naar de voorkennis van God de Vader” (1 Petrus 1:2). Het blijkt dus zelfs mogelijk dat Gods kinderen de grens van het kwaad overschrijden. Zelfs als je de Heere liefhebt en het kwade haat, kunnen de zonde en de duivel je onverwachts te pakken nemen. Laat hem de kans niet krijgen! Wees nuchter! Waak! Bid! Blijf op je hoede!

De duivel manifesteert zich als een gevaarlijke, hongerige, vraatzuchtige leeuw. Hij zoekt wie hij zou mogen verslinden. Hij probeert mensen tot afval, tot het eeuwig verderf te brengen. Hij zoekt niet alleen, hij verzoekt. Hoe ernstig het verzoeken van iemand is, blijkt in een scène waarin farizeeërs zich tegen de Heere Jezus keren (Markus 8:11). Dat verzoeken begint met een twistgesprek. Misschien herken je dat wel: felle discussies, waardoor je bijna aan het twijfelen gaat over wat je kan en mag geloven.

De ene keer komt de duivel op sokken. Hij vraagt: „Is het ook dat…?” (Genesis 3:1). De andere keert loopt hij als briesende leeuw op luid klossende klompen (Openbaring 2:10). De ene keer confronteert de duivel iemand met het ongoddelijk ijdel roepen en de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap (1 Timothéüs 6:20,21). De andere keer benadert hij zijn prooi met godsdienst. De farizeeërs probeerden beschuldigend materiaal te verzamelen tegen de Heere Jezus. Maar onthoud alsjeblieft: De Heere Jezus typeerde zulke theologen als adderengebroedsel (Matthéüs 12:34).

De duivel verzocht Jezus. De vorst der duisternis trachtte Hem af te brengen van het vervullen van zijn goddelijke missie. Maar het lukte „de oude slang” (Openbaring 12:9) niet Hem te onttronen. Misschien ervaar jij –door Gods genade– hoe zwak je bent in je verweer tegen de duivel en de zonde. Wellicht denk je: Het klopt bij mij niet van binnen. Mijn waakzaamheid schiet zo tekort. Vertel dat aan dan maar de Heere. Bid. Heb je er ooit iets van gezien, dat de Zaligmaker plaatsvervangend, voor hen die Hem niet kunnen missen, de duivel trotseerde? Zoek daarom een schuilplaats bij Koning Jezus!

-

Woensdag: Openbaring 16:12-16 Waken en de klederen bewaren.

Vanaf Openbaring 12 beschrijft Johannes het rijk van de mens, waarin wrede tirannie aan de touwtjes trekt. Tegen het eind van het boek Openbaring komt de finale en totale vernietiging van dat rijk aan de orde. Maar soms, ineens, lijkt er een tussen geworpen passage aanwijsbaar, een waarschuwing. „Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en men zijn schaamte niet zie” (Openbaring 16:15). Christus zal onverwacht terugkomen. En wat is het dan nodig bereid te zijn, klaar om Hem te ontvangen. Waakt!

Wie kreeg en ontvangt de vermaning om te waken? Mensen die zich door een oprecht geloof en door de Heilige Geest met Christus verbonden weten. Maar ook een hele gemeente, zoals die van Sardis (Openbaring 3:3). Een gemeente zoals die te Korinthe. Gemeenteleden die door de apostel Paulus waren aangesproken als „de geheiligden in Christus Jezus” (1 Korinthe 1:2). Toch waarschuwt hij: „Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot schaamte” (1 Korinthe 15:34).

Binnen een christelijke gemeente leeft altijd schijn en zijn. De vermaning van Johannes ’zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij, die waakt” is ook bestemd voor mensen die wel doorgaan voor christen, maar dat in hun levenspraktijk niet tonen. Waakt! Mensen die leven onder de bediening der verzoening, de prediking, maar die zich tegelijk midden in het gevaar van de hun verzoekende wereld bevinden, ontvangen de oproep om te waken.

Die vermaning betreft ook jou, gedoopt, door God geroepen. Mogelijk kreeg je er oog voor dat je God nodig hebt om wakker te blijven, om te waken. Misschien ben je wakker. Omdat Hij uit genade iets van Zijn liefde heeft uitgestort in je hart en je berouw kreeg over je zonden. Het kan ook dat je maar een beetje zorgeloos voortsukkelt. En dat je zegt: Ik zal nog wel zien, of ik God wil dienen. Wat zegt Johannes? Wordt wakker uit de slaap van je zorgeloosheid. Wordt eens ernstig. Ga eens nadenken of je je straks voor God moet schamen, omdat je nog nooit berouw hebt gehad over de schandelijkheid van je zonde. En omdat die nog niet is bedekt door het kleed van de gerechtigheid van Christus?

-

Vrijdag: 1 Thessalonicensen 5:1-10 Hetzij waken, hetzij slapen.

Toen Saulus tot bekering kwam, vroeg hij: „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?” (Handelingen 9:6). Dat was geen slaafse vrees, maar heilzame wanhoop. Later schreef Saulus: „Ik acht alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere” (Filippensen 3:4). Nadat hij een dag of wat bij de discipelen in Damascus had gelogeerd, „preekte hij terstond Christus in de synagogen” (Handelingen 9:20).

Maar later kreunde Paulus over de overblijvende zonden. „Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde” (Romeinen 4:14). Hij spoorde aan de oude mens, de zonde, het vlees te kruisigen (Romeinen 6:6). Als je in de zonde blijft leven, zal je sterven. „Maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven (Romeinen 8:13).

Misschien herken je dat en reageer je: „Waken en bidden om niet in verzoeking te komen (Matthéüs 26:41)? Nuchter zijn, waken, ver bij de verzoeking en de zonde vandaan blijven (1 Petrus 5:8)? Waken en bidden, omdat de Heere Christus straks zal terugkomen om de doden en de levenden te oordelen (2 Timothéüs 4:1)? Man, dat is onmogelijk! Hebt u er enig besef van hoe bedorven ik ben van binnen, hoe ik God telkens verdriet doe? Paulus schreef: „Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik” (Romeinen 7:19). Nou, dat is precies wat ik ervaar!”

Inderdaad: Paulus en alle gelovigen blijven last houden van de zonde. Toen de apostel ging sterven, schreef hij echter niet: Ik heb goed gestreden, maar „ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden” (2 Timothéüs 4:7). Dat de kroon der rechtvaardigheid voor hem was weggelegd, had hij te danken aan de liefde van zijn Zaligmaker. Eeuwig leven is voor een ware gelovige verzekerd, ongeacht het feit dat hij niet altijd heeft gewaakt, maar soms slaperig raakte (1 Thessalonicensen 5:10). Christus heeft zo iemand gekocht.

Toch kon Paulus niet slordig leven. De liefde van Christus vormde de motivatie om God en Zijn liefdewet hoog te houden. Hij stemde in met de schrijver van de brief aan de Hebreeën: „Laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt… ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus” (Hebreeën 12:1,2).

----

Zaterdag: Markus 14:32-42 Eén uur wakker zijn?

Wat scheen die Petrus dapper. Hij deed mee aan de discussie onder de discipelen wie de meeste was in het Koninkrijk der hemelen. Toen drong de Heere Jezus aan op vernedering. Hij zette een kind midden in de kring. En Hij zei: Als je je niet verandert en wordt zoals de kindertjes, zult je het Koninkrijk der hemelen niet binnen komen (Matthéüs 18:1-4).

Leven er ook anno 2011 nog van die hooghartige christenen? Vast en zeker. Er zijn plenty ogenschijnlijk ootmoedige, maar toch tevens zeer zelfverzekerde christenen. Met één vast doel voor ogen: excelsior: steeds hoger, uitblinken, met de eer gaan strijken! De één zegt: „Ik heb voor Jezus gekozen. Ik zal voor Hem vechten.” De ander werpt tegen: „Nee, ik ben geen arminiaan. Bij mij ging het zo makkelijk niet. Maar wat ik nu, door een diepe weg heen, heb verkregen, neemt niemand mij ooit nog af!” Zodra zulke mensen in de beproeving terecht komen, blijken zij minder mans dan iemand die aan de zijlijn toekijkt, zou verwachten.

Zo ging het met Petrus. Op een gegeven moment begon de Heere Jezus Zijn discipelen mee te delen dat Hij in Jeruzalem veel zou moeten lijden en gedood worden. Hij vertelde erbij dat Hij op de derde dag zou worden opgewekt uit de dood (Matthéüs 16:21). Maar dat hebben de discipelen maar half gehoord. En wat deed Petrus? Hij begon Jezus de les te lezen, Hem te bestraffen. En hij zei bovendien: Zolang als ik leef, zal daar helemaal niks van terecht komen. „Heere, wees U genadig! dit zal U geenszins geschieden” (Matthéüs 16:22).

Toen kwam de beproeving. Jezus ging met zijn discipelen naar Gethsemané. Petrus, Jakobus en Johannes mochten het verste mee. Maar ook tot hen zei Hij: Wacht op Mij, blijf hier maar zitten, tot ik heb gebeden. Toen kwam Hij terug. En zijn vrienden sliepen. Ook Petrus. „Hij kwam, en vond hen slapende, en zei tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kunt gij niet een uur waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt…” (Markus 14:37,38). Toen de verzoeking concreet werd, bleef er van Petrus’ bravoure opnieuw niets over. Hij verloochende Jezus (Lukas 22:57).

Lijk jij op Petrus? „Zo de HEERE de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter (Psalm 127;1). Herken jij je daar in?


-

Zondag: Mattheüs 26:36-46 Waken en bidden tegen verzoeking.

De Zaligmaker zei tot Zijn discipelen: „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt” (Matthéüs 26:41). Je zou dat „waakt en bidt” uitsluitend kunnen uitleggen als wakker worden uit een natuurlijke slaap, of wakker blijven. Het in de tekst gebruikte Griekse woord voor waken heeft immers verwantschap met het begrip wekken of wakker houden. „Ontwaakt!” Nou en dan ga je natuurlijk, zoals je dat vroeger leerde van je moeder, even op je knieën, voor je ochtendgebed. Half slaperig misschien. Maar zoals gebruikelijk. Traditiegetrouw. Omdat het zo hoort. Moet dat op die manier?

Het woord waken in louter lichamelijke zin komt vaker voor in de Heilige Schrift. Bij voorbeeld als de Heere Jezus het voorbeeld noemt van de inbreker. Mogelijk legt de Heere Jezus een relatie naar een recente inbraak in de buurt. Hoe dan ook: een rover komt altijd onaangekondigd. Als de eigenaar van het huis had geweten, wanneer de bandiet kwam, zou hij niet zijn gaan slapen. Dan was hij wakker gebleven om de diefstal te verhinderen. „Indien de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben” (Matthéüs 24:43).

Het woord waakt heeft echter diepere betekenis. De ontwakende discipelen moeten waken en bidden om valse verleiding te ontgaan. Zij moeten waakzaam, op hun hoede zijn. „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.” Dus: om de verleiding van zonde te ontgaan. En niet slechts uit gewoonte bidden, traditiegetrouw, zonder dat je bewust weet wat je aan even fluistert. Nee, ernstig en welbewust vragen of God je bij de zonde vandaan wil houden. Of Hij je wil regeren door Zijn Woord en Heilige Geest. Zelfs als de geest gewillig is, is het vlees nog zwak” (Matthéüs 26:41).

Luister eens: Ben je wakker? Of kun je net zo moeilijk wakker blijven als de discipelen in de Hof van Gethsemané. God eist: Waakt en bidt! Heb je er oog voor gekregen dat je God nodig hebt om wakker te blijven, om te waken. Als Hij uit genade iets van Zijn liefde heeft uitgestort in je hart, begeer je ver bij de verzoeking en het kwaad vandaan te blijven. Toch proberen je eigen boze hart en de duivel je telkens weer te verzoeken en tot zonde te verleiden. Wat dan te doen? Bidden!