-

Maandag 4 juni

Hoe denk jij over vreemdelingen? {Exodus 22 vers 21 tot 27#http://www.statenvertaling.net/bijbel/exod/22.html} ”Gij zult ook de vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken, want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland.”

Lukas vertelde dat Cornelius ”een godzalige krijgsknecht” naar Petrus stuurde. Cornelius had omgang met die godvrezende soldaat, hij kende hem (Handelingen 10:7). Dat pleitte voor Cornelius. Maar er was meer: ”het ganse volk der Joden” gaf goed getuigenis van Cornelius (Handelingen 10:22). Dat gebeurde zelden. Ooit vertelden Joodse ouderlingen zoiets over een soldaat met een hoge rang in Kapernaüm. Mogelijk een Syriër of Romein (Lukas 7:4,5). De doorsnee buitenlander ontving echter geen achting van Joden. Ze konden hem wel schieten.

Jij reageert ogenblikkelijk: ”Dat is fout! Want Mozes gebood dat je een vreemdeling geen overlast mocht aandoen” (Exodus 22:21). Terecht! ”Wacht even”, zegt nu direct mijn Joodse broeder: ”Mozes schreef over proselieten.” Letterlijk betekent dat woord: toetreder, of bijkomer. Sommige proselieten lieten zich besnijden, min of meer inlijven in het Joodse volk. Zij genoten in Israël bepaalde rechten. ”Dus de vreemdelingen over wie Mozes schreef”, zegt die Joodse buurman, ”waren geen volksvijanden, zoals de Filistijnen (Richteren 3:31). Die laatste categorie hoeven wij niet goed te behandelen.”

Wie denkt aan proselieten, citeert de Griekse vertaling van het Oude Testament. Maar die is in dit geval fout. En wat zegt Mozes? Doe de vreemdeling geen overlast, ”want gij zijt vreemdeling geweest in Egypteland” (Exodus 22:21). De Israëlieten woonden niet als proselieten in Egypte. Zij hadden hooguit het recht te werken, tot ze dood neervielen (Exodus 1:14). Ook toen Stefanus zijn gehoor er aan herinnerde dat Israël vreemdeling was geweest in Egypte, gebruikte hij een woord dat duidt op mensen zonder recht (Handelingen 7:6).

Natuurlijk mochten heidenen geen afgodsbeelden van Osiris of Baäl oprichten in Israël. Maar zij hadden als Egyptenaar of Edomiet recht op een correcte behandeling. Doe dus niet alleen die vreemdeling geen overlast, die vriendelijk tegen je is. Iemand als Cornelius (Handelingen 10:22). Of de hoofdman over honderd uit Kapernaüm (Lukas 7:4,5). Of een proseliet, die de Joodse godsdienst hoog houdt.

Hoe denk jij over vreemdelingen? Je vader en moeder vertelden je mogelijk, dat ze in hun jonge jaren hoorden praten over die ”rotmoffen”. Maar wat zei de Heere Jezus ook al weer? ”Hebt uw vijanden lief; doet wel degenen, die u haten. Zegent degenen, die u vervloeken, en bidt voor degenen, die u geweld doen” (Lukas 6:27,28). Laat de straf maar aan God over. Zoals bij Farao (Exodus 14:28).

-

Woensdag 6 juni

Vergeet de herbergzaamheid niet. {Mattheus 25 vers 31 tot 40#http://www.statenvertaling.net/bijbel/matt/25.html} ”Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd.”

Matthéüs gebruikte voor dat woord vreemdeling niet een begrip dat primair duidt op een andere etnische groep. Vreemd is iemand, die niet tot de eigen gemeenschap behoort. Hij past niet in de heersende cultuur. Hij is doet ongewone dingen. Die dingen kunnen ‘eigen’ mensen bevreemden. De vreemdeling is van vreemde oorsprong. Dat is eigenlijk allemaal van toepassing op de Heere Jezus. Hij was wel mens, maar Hij zei: ”Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld” (Johannes 8:23). Wie zo iemand huisvest, moet veel overwinnen.

Misschien is het verhaal afkomstig uit de Middeleeuwen. Het vertelt dat de Heere Jezus Zich soms verkleedt. Hij loopt als vreemdeling rond op aarde. Hij kan dan als vreemdeling zomaar aanbellen. Of, zoals vroeger, aan je deur kloppen. Hij verschijnt dan onbekend, incognito, om je te op de proef te stellen. Je praat vroom. Je gaat vaak naar de kerk. Prachtig! Maar ben je ook bereid liefde te bewijzen aan zo’n vreemdeling. Of wijs je Hem, vijandig, de deur? Kan Hij van jou zeggen: ”Ik was een vreemdeling, gij hebt Mij geherbergd” (Matthéüs 25:35)?

Het oude verhaal staat niet in de Bijbel. Maar wij mogen die vraag elkaar wel stellen. Wat doe ik, wat doe jij, als Hij ineens onbekend voor onze deur staat? Wie veel reist, komt in de Derde Wereld regelmatig bedelaars tegen. Dat is soms knap lastig, vervelend. Laat staan als er in Nederland ineens een zwerver of doodzieke zigeuner voor de deur van mijn nette bungalow staat. ”Ik heb honger. Ik heb geen bed. Ik heb alleen maar vuile kleren.” Hij krijgt op z’n best in de gang een boterham. Maar verder? ”Misschien is die zwerver wel een inbreker. Mij niet gezien!” Wie hem huisvest, moet zichzelf, zijn status overwinnen. Dat lukt mij niet!

De Heere Jezus bracht het huisvesten van vreemdelingen ter sprake bij de aankondiging van het laatste oordeel (Matthéüs 25:32). Als je herbergzaam geweest bent, is dat een positief punt. Eigen verdienste? Natuurlijk niet. Gevolg, vrucht van de in het hart uitgestorte liefde van God (Romeinen 5:5). Paulus schreef: ”Streef naar herbergzaamheid” (Romeinen 12:13). En elders: ”Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd (Hebreeën 13:1). Zit er dan toch een kern van waarheid in dat oude verhaal?

-

Vrijdag 8 juni

Vervreemd van God, vernieuwd naar Zijn beeld. {Efeze 2 vers 11 tot 22#http://www.statenvertaling.net/bijbel/efez/2.html} ”Dat gij in die tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls… en zonder God in de wereld. Maar nu in Christus Jezus, zijt gij die eertijds verre waart nabij geworden.”

De Bijbel spreekt over allerlei vreemdelingen: Iemand was niet Joods (Handelingen 10:28). Hij behoorde tot de proselieten (Handelingen 6:5). Of hij was bijwonder, zonder rechten (Leviticus 25:6). Misschien maakte hij deel uit van een andere etnische groep (Matthéüs 25:35). Maar er is nog een andere categorie. Mensen die door zonde, onwetendheid en verharding –dat begon in het Paradijs (Genesis 2:17)– vreemdeling werden, vervreemd raakten van God (Kolossenzen 1:21). Paulus noemde mensen zonder Christus vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld (Eféze 2:12).

Hoe leer je beseffen dat je vervreemd bent van God? Door de opstandingskracht van Christus (Eféze 2:1). Door wedergeboorte (Jakobus 1:18; 1 Petrus 1:3). Dan is er sprake van vernieuwing naar Gods beeld (Genesis 1:27; 2 Korinthe 4:16; Kolossenzen 3:10). Als dat realiteit wordt, leer je jezelf kennen als vleugellam, gebonden. Je zit vast in de wereld, de kerker van zonde, schuld, dood en duivel. Maar je door de zonde bedorven en verwrongen verstand, de wil, de hartstochten en de levenswandel worden veranderd. Door Gods Woord en Heilige Geest. Je krijgt andere inzichten, nieuwe kennis, vrienden en begeerten.

Je voelt je niet meer thuis in de wereld. Je wordt vreemdeling in een wereld die niets wil weten van God en Zijn geboden. Het beginsel, het patroon, de levensinstelling van de oude wereld worden je vreemd. Er groeit iets nieuws. Je leert uitzien en verlangen naar verlossing. Wat een wonder als het God behaagt Zijn Zoon in je te openbaren (Galaten 1:15,16). Zo word je medeburger van de heiligen, huisgenoot van God (Eféze 2:19). Ontzaglijk! Zo iemand ontvangt burgerrecht in het Koninkrijk Gods. Alleen uit genade. Wat een wonder!

Je leert vragen: ”Heere, wat wilt U dat ik doen zal”. Zoals ook Paulus deed toen God hem bekeerde (Handelingen 9:6). Dan groeit de begeerte niet langer zelf te regeren, maar de regie uit handen te geven en je menselijke wil te richten naar Gods wil. Uit pure liefde. ”Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar” (1 Johannes 5:3). Je krijgt Gods wet lief en blijft zo ver mogelijk bij de zonde en bij het kwaad vandaan. ”Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting de ganse dag” (Psalm 119:97).

----

Zaterdag 9 juni

Mag jij ook naar die stad voor vreemdelingen? {Hebreeen 11 vers 1 tot 16#http://www.statenvertaling.net/bijbel/hebr/11.html} ”En hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.”

Vroeg jij ook: ”Heere, wat wilt U dat ik doen zal”? Zoals Paulus (Handelingen 9:6). Dan wil je je aan het patroon van de wereld onttrekken (1 Petrus 2:11). Het zondige vlees moet aan het kruis (Galaten 6:14). Dat is een gevecht op leven en dood (Romeinen 7:19-21). Ook in de tijd van het Oude Testament leefden er zulke mensen. Zij ”beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren” (Hebreeën 11:13). Als jij dat ook wilt, leer je leven als bijwoner (Leviticus 25:6). Dus met minder, of andere rechten dan aards denkende ingezetenen.

Abraham was zo iemand (Hebreeën 11:9). De aarde was en werd zijn vaderland niet. Hij had burgerrecht in het komende Godsrijk. Net als Jakob. Hij vertelt tegen de Egyptische koning dat de jaren van zijn vreemdelingschap weinig en kwaad zijn (Genesis 47:9). Vanuit die positie beleed ook David: ”Hoor, HEERE! mijn gebed, want ik ben een vreemdeling bij U” (Psalm 39:13). Hij bepleitte dat God hem zou voorgaan, geleiden, helpen, totdat hij in het hemels Kanaän kwam, waar zijn nieuwe burgerschap, het vaderland van de gelovigen was.”

Elders zong David: ”Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet” (Psalm 119:19). Alsof hij zei: Ik ben een arme pelgrim, een wandelaar die de weg niet meer weet. Daarom bid ik U, Heere, dat U mij wilt leren en leiden door uw wetten. Het woord vreemdeling krijgt op deze manier dus een andere dimensie. Die van de tegenstelling tussen de aarde die onder de vloek van de zonde ligt (Genesis 3:17) en het Koninkrijk van God met wijze wetten.

Vervreemding van de zonde levert verachting op. Paulus schreef: ”Allen, die godzalig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden” (2 Timothéüs 3:12). De Heere Jezus waarschuwde Zijn discipelen: ”In de wereld zult gij verdrukking hebben” (Johannes 16:33). En toch: als de hemel je vaderland is, biedt de aarde nog slechts ballingschap. Je levensreis vormt een pelgrimstocht. Maar als je met Christus mag sterven, één plant met Hem wordt in de gelijkmaking van Zijn dood, mag je ook met Hem opstaan (Romeinen 6:5). Als je opgewekt bent met Christus, zoek je de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods (Kolossenzen 3:1). Dat gaan je vroegere vrienden merken hoor.



-

Zondag 3 juni

Een allochtoon is niet onrein. {Handelingen 10 vers 9 tot 33#http://www.statenvertaling.net/bijbel/hand/10.html} ”En hij zei tot hen: Gij weet, hoe het een Joodse man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond, dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten.”

Zeg je dat ooit? Tegen iemand aan wie je een grenzeloze hekel hebt. Schamper! Minachtend! ”Ach, man, allochtoon!” Formeel betekent het begrip allochtoon: afkomstig uit een ander gebied. Het is een persoon die in Nederland woont en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Maar er is natuurlijk ook sprake van andersoortige vreemdelingen. Vluchtelingen. Mensen die handel drijven. Of die stage lopen. Studenten. Zij wonen hier niet definitief. In elk geval spreek je, als je een gekleurde of andere allochtoon minacht, andere taal dan Petrus.

Petrus werd uitgenodigd door Cornelius. Zo’n Romein ging door voor een heiden. Maar God toonde Petrus op het dak in Joppe (Handelingen 10:15) dat hij de vraag om Cornelius te bezoeken niet mocht afwijzen. ”Ik mag mij als Jood niet zomaar bij een vreemde op visite”, zei Petrus tot Cornelius. ”Dat verbiedt de traditie. Toch toonde God mij, dat ik geen mens onrein mag noemen.”

De Bijbel hanteert voor die diversiteit aan vreemdelingen verschillende woorden. Lukas gebruikte bij het opschrijven van die geschiedenis van Petrus en Cornelius voor dat woord ”vreemde” (Handelingen 10:28) een begrip dat eigenlijk betekent: niet Joods; maar van een ander volk. Joden hadden vaak een grenzeloze hekel aan zulke mensen. Dat blijkt in de heel kort in de Bijbel verwoorde historie van de richter Samgar. Hij versloeg zeshonderd Filistijnen met een ossenstok (Richteren 3:31). En dan typeert het door Joden in het Grieks vertaalde Oude Testament, de Septuaginta, die Filistijnen –dat waren echte volksvijanden– met hetzelfde woord voor vreemdeling als wat Petrus uitsprak.

Iemand zegt: ”Precies! Vreemdelingen zijn maar heidenen. Met rare, andere gewoonten. Niks gedaan met dat volk…”. Aan wie denk jij anno 2012? Aan vluchtelingen uit de Derde Wereld? Aan mensen die nooit naar de kerk gaan? Aan moslims? Aan hindoes? Akkoord. Maar God gaf Petrus –en later ook Paulus (Galaten 1:16)– de opdracht juist zulke heidenen niet te verachten. Petrus zei: God liet mij zien, dat ik geen vreemdeling als onrein mag mijden. Zij moesten het Evangelie horen. De Heere Jezus heette zelfs een ”Licht der heidenen” (Jesaja 49:6).

Dus beschouw die allochtoon niet als onrein. Veracht hem niet. Zelfs niet, als hij met een mes op zak loopt. Breng hem de goede boodschap. Misschien verkondigt hij zelf ook ooit het Evangelie (Jesaja 61:5).