-
Maandag 26 september 2011: Spreuken 8:33-36 en Spreuken 9:1-6 - ”Die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan…”
Het meest voorkomende woord voor zondigen in het Oude Testament, chata’, betekent: missen. Elifaz gebruikt dat woord in z’n confrontatie met Job: ”Gij zult uw woning verzorgen, en zult niet feilen” (Job 5:24). Een eigentijdsere parafrase zegt: ”Wanneer gij uw erf overziet, zult gij niets missen.” Spreuken 8:35 zegt: ”Die tegen mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan.” Sommigen geven dat weer met de woorden: ”Wie Mij mist, doet zijn leven geweld aan.”
Spreuken 19:2 vertelt: ”Die met de voeten haastig is, zondigt.” Anderen zeggen: die ”begaat een misstap”. Het woord misstap lijkt –zoals sunt– het kwaad bijna ’n beetje te bagatelliseren. Dat moet niet. Want het woord ”missen” staat voor iets heel ernstigs, iets catastrofaals!
Het begrip ”missen” kan er in het Nederlands op duiden dat een mens iets of iemand kwijt is. Soms is dat niet meer dan lastig. Maar het woord missen betekent in het Oude Testament vooral dat iemand niet bereikt, wat hij eigenlijk moest bereiken. Zo’n mens mist zijn levensdoel. Dat is erger dan wanneer iemand z’n huissleutel mist of z’n bankpas kwijt raakte. Het is zelfs nog vreselijker dan dat zijn eigen, pas nieuwe, prachtige, peperdure huis afbrandt.
Waarom is het dan zo erg dat een mens zijn levensdoel mist? De HEERE schiep alles, ook Adam en diens nageslacht, om Hem te verheerlijken (Spreuken 16:4). De mens is geschapen om God te kennen, te dienen en te beminnen. Het grote gebod van God aan mensen is: ”Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. En gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Matthéüs 22:37-39). Als ’n schepsel dat doel mist, betekent het, dat God niet door zo iemand wordt geëerd en verheerlijkt.
Van dat God verheerlijken, Hem liefhebben, komt bij een doel-misser, bij een mis-dadiger, een zondaar, niets terecht. Wie de door God in de schepping en Zijn verbond gestelde (tien) geboden negeert, mist Gods doel en bereikt z’n bestemming niet. Het catastrofale gevolg is de dood. Hoezo? De Spreukenschrijver zegt: ”Die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben de dood lief” (Spreuken 8:36). De twee zinsdelen bevatten een gezamenlijke gedachte. In het tweede lid is sprake van uitbreiding. Zondigen, God haten, haalt meer dan geweld, maar zelfs de dood over zich heen. Eigen schuld!
Van chata’ afgeleide woorden in het Oude Testament vormen dus de aanduiding van zonde als de breuk die na de schepping tussen God en de mens is ontstaan. Zonde is ongerechtigheid (1 Johannes 3:1-10). Wie zondigt, houdt zich niet aan Gods geboden, maar overtreedt Gods wet. Zo iemand breekt dus met God Zelf. Daarbij zijn mogelijke goede bedoelingen niet in tel. De nadruk ligt bij de schuld van die mis-daad op het kwade eindresultaat.
Toch is daarmee –en dat is eigenlijk onbegrijpelijk– niet alles gezegd. God zond in Zijn wonderlijke liefde een Plaatsbekleder. Wie door het geloof deel heeft aan Christus ”is een nieuw schepsel”. Omdat God Hem ”Die geen zonde gekend heeft, zonde heeft gemaakt voor ons, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem” (2 Korinthe 5:17 en 21). Als dat geloof bij iemand niet echt is, of ontbreekt, is de betrokkene nog steeds een doel-misser en mis-dadiger. Dat kan! En dat is erg! Want ”die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan…”. Maar ”die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE” (Spreuken 8:36). Dat is een wonder! Ken ik mijn zonden? Heb ik Hem al gevonden?
-
Woensdag: Jesaja 1:1-9 - ”Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden.”
Jesaja bracht zijn boodschap tussen 740 en 690 voor Christus. Hij begon te spreken in de tijd van koning Uzzia (Jesaja 1:1). In politiek opzicht was het nog redelijk rustig. Uzzia hield zich eerst nog aan Gods wet. Edom diende hem. De Heere hielp hem de Filistijnen te onderwerpen (2 Kronieken 26:5-15). Toch klaagde de profeet over de ongehoorzaamheid van de Joden.
Want met de dienst aan God ging het niet goed. Mozes had al gezegd: Als jullie kwaad doen tegen de HEERE, kunnen jullie in het beloofde land niet blijven (Deuteronomium 4:25-27). En eeuwen later viel Juda in het kwaad. Toen verweet Jesaja dat volk dat de kinderen die God had ”groot gemaakt en verhoogd”… ”tegen Mij hebben overtreden”: gezondigd (Jesaja 1:2).
De profeet verweet Juda: ”Het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat” (Jesaja 1:5). Dat wil zeggen: De wereldlijke regering verkeert in een ellendige staat. En de stand van het volk in geestelijk opzicht is allerbedroevendst. De HEERE liet Zijn ongenoegen geducht gevoelen. In de tijd van Uzzia’s goddeloze kleinzoon Achaz werd Juda afhankelijk van Assyrië. Juda bekeerde zich niet. Daarom vergeleek Jesaja het volk met Sodom en Gomorra (Jesaja 1:10).
Israël was ”groot gemaakt”. Het had bloeiperioden gekend tijdens koning David en Salomo en later ook nog wel. Maar toen het volk en de koningen eenmaal dachten dat zij wat in de melk te brokkelen hadden, lieten zij de HEERE los. ”Zij hebben tegen Mij overtreden” (Jesaja 1:2). Jesaja gebruikte het Hebreeuwse woord pasja’ voor dat zondig overtreden. Dat duidt op in opstand komen. Het betekent rebelleren tegen het wettig gezag, afvallig worden. Het heeft te maken met het zich onttrekken aan andermans macht.
Met het woord pasja’ samenhangenden begrippen duiden op het wezen, de kern van de zonde: bewuste opstand tegen God. Het duidt niet primair op allerlei zondige daden. Het woord pasja’ verwijst naar de diepste achtergrond waaruit de zondige daden opkomen. Rebellie, opstand, afval, hoogmoed. Die komt op uit het hart. Zij keert zich tegen de Verbondsgod, Israëls Behoeder, Hij die het eeuwige leven schenkt. Het volk had God de Hem verschuldigde eer, eerbied en gehoorzaamheid opgezegd. Dat heeft altijd straf, gericht tot gevolg.
Als 1 Koningen 12:19 er melding van maakt dat de tien stammen onder Jerobeam van het huis van David afvielen, betekent dat ook: ze kwamen in opstand. Dat woord afvielen is oorspronkelijk pasja’. En Hoséa 8:1 gebruikte hetzelfde woord, toen hij schreef: Het volk heeft Mijn verbond overtreden, en ”zij zijn tegen Mijn wet afvallig geworden.”
Zo kan dat gaan. Als landbouwwerktuigen ongebruikt blijven, beginnen ze vroeg of laat te roesten. De machines zijn niet meer geschikt voor gebruik. Het rust roest, gold voor wat betreft Juda ook de dienst van de HEERE. Ook later, in de tijd van de vroege kerk, na de vervolgingen door de Romeinse keizers, toen christenen, een formele, erkende plaats in de samenleving ontvingen, toen zij begonnen mee te tellen, sloeg het bederf, de rebellie toe. Dat is nu, in het ooit gekerstende, seculariserend en ‘verheidenend’ Europa, opnieuw aan de orde.
Toch mag Jesaja later onvoorstelbaar rijk de komst van de Zaligmaker aankondigen. Voor wie? Voor mensen die hun doel missen. Voor hen die Gods geboden overtreden vanuit een boos hart en een zondige wil. Voor rebellen en opstandelingen. Als zij zich schuldig weten aan hun zondige overtreding en opstand en die voor God belijden. Is dat geen wonder?
-
Vrijdag: Romeinen 6:1-13 - ”Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam…”
De Griekse vertaling van het Oude Testament die tussen ongeveer 250 en 100 voor Christus tot stand kwam draagt de naam Septuaginta. De Joden in de verstrooiing waren voor een groot deel opgegaan in de cultuur van de volken waar zij onder woonden. Menigeen was zo geassimileerd, dat hij niet meer in staat was de Schriften te lezen in het Hebreeuws. Terwijl Grieks juist een taal was waarmee bijkans iedereen zich verstaanbaar kon maken. Vertaling van het Oude Testament in het Grieks lag voor de hand.
Het Grieks uit het Nieuwe Testament gebruikt in het citeren van het Oude Testament soms formuleringen die aan de Septuaginta zijn ontleend. Op een gegeven moment beriepen ook vroege christenen zich op het Griekse Oude Testament. De vroege christenen wilden wellicht aantonen dat ook het Grieks geschreven Nieuwe Testament erkenning verdiende. En dat dus Jezus van Nazareth als de beloofde Messias alle aanneming waardig was. Als reactie daarop distantieerden zich in elk geval nogal wat Joden van de Septuaginta.
Het Griekse Nieuwe Testament gebruikt voor het begrip zonde overwegend dezelfde woorden als de Septuaginta. Eén van die woorden, hamartia, had oorspronkelijk binnen de Griekse cultuur iets in zich als: met blindheid geslagen zijn, onvermijdelijk fouten makend. Dat doet denken aan de staat van geestelijke dood waarin de mens van nature leeft. Door één mens, Adam, kwam de zonde de wereld binnen en door de zonde de dood. De zonde en de dood kregen vat op alle mensen (Romeinen 5:12).
Toch tekenen Gods wetten in het Oude Testament zonde niet als noodlot. Zonde is niet een lot, maar een kwestie van handelend optreden van de mens. Wie zondigt, is daarmee actief schuldig voor God. Het woord voor zonde heeft iets in zich van verloedering van de mentaliteit en van dienst aan de ongerechtigheid. Zonde is geen noodlot, maar een kwestie van een schuldige, verkeerde gezindheid. Geen mens valt te verontschuldigen (Romeinen 1:20). Het al genoemde woord voor zonde draagt het karakter van ongehoorzaamheid, ongeloof en niet vertrouwen op God.
Als zonde een onvermijdelijk noodlot was, zou het niet redelijk zijn om er tegen te waarschuwen, zoals de apostel Paulus doet: ”Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam…” (Romeinen 6:1-13). Maar het is zinvol een mens aan te sporen zijn zondige leden die op de aarde zijn dient te doden (Kolossenzen 3:5-11). En toch: Hoe ontkom ik aan Adam, hoe ontsnap ik aan de zonde en de dood die vat op mij kregen?
Alleen door het geloof in een Plaatsvervanger die mijn schuld en mijn straf op Zich neemt: door de verlossing in Christus Jezus. ”Welke God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden….” (Romeinen 3:24,25). Ja maar hoe dan verder? Want die zonde blijft maar branden van binnen, die blijft mij verleiden tot allerlei kwaad.
Als God vergeeft, begeer ik uit liefde tot God te breken met alle zonde. Toch is er dan sprake van een dagelijkse worsteling. ”Ik heb een vermaak in de wet Gods, naar den inwendige mens; maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet van mijn gemoed.” Tegelijk mag de begenadigde apostel het ook in geloof uitjubelen: ”Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest” (Romeinen 7:22,23 en 8:1).
----
Zaterdag: Johannes 1:14-29 - ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.”
Bij sommige planten of bomen lijken de bovengrondse stengels indrukwekkender dan de ondergrondse wortelvertakking. Het enkelvoud van die wortelvertakking is vaak echter moeilijker weg te krijgen dan het meervoud van de bovengrondse stengels, stelen en bladeren.
Zo is het ook met uitwendig zichtbare, zondige daden. Er is een enkelvoudige bron van die zonden. Wie tot geloof komt, krijgt vaak eerst oog voor zonden die hij niet laten kan in de praktijk van het dagelijks leven. Later kan hij er achter komen dat hij zelf zonde is. De wortel is verkeerd. Dat is veel erger.
Achter dat woord zonde als enkelvoud gaat in de Bijbel inderdaad soms een veelheid van zonde schuil. Dat blijkt in het optreden van Johannes de Doper: als de Heere Jezus zijn publiek optreden begint en naar Johannes toe komt, zegt deze: ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1:29). Dat woord zonde is enkelvoud. Het heeft echter betrekking op de totale zondelast waarom de aarde is vervloekt (Genesis 3:17).
De Septuaginta heeft het Joodse woord chata’ –de mens die zo zondigt mist zijn levensdoel– soms vertaald door adikia. Dat woord kan duiden op onrechtvaardigheid van een rechter en op onrechtvaardigheid van hart en leven. Maar ook op daden die wet en recht schenden, dus onrechtmatige daden. De Joodse vertalers van het Oude Testament zagen dus zelf zonde, chata’, als daad die Gods wet schendt. Zo zegt de apostel Paulus in de brief aan de christelijke gemeente te Rome ook dat ”de toorn Gods wordt geopenbaard over alle ongerechtigheid, adikia, der mensen” (Romeinen 1:18).
De toorn van God komt ook openbaar over ”alle goddeloosheid der mensen” (Romeinen 1:18). Dan gebruikt Paulus het woord asebeia. Dat betekent: goddeloosheid, gebrek aan eerbied jegens God. In elk geval opnieuw: een goddeloze, zondige daad. Verder typeert het Nieuwe Testament zonde ook als een toestand zonder wet, wetteloosheid, het doen van onwettige daden, of het zich door geen enkele norm gebonden achten (1 Johannes 3:4).
Er is geen andere conclusie mogelijk: zonde is onbeschrijfelijk erg. Zondaren zijn ”der verdoemenis onderworpen” (Johannes 5:29). Het loon op de zonde is dat alle mensen zijn onderworpen aan het oordeel van de dood (Romeinen 5:12, Eféze 2:5 en Kolossenzen 2:13). Ieder mens is van nature dood door de misdaden. Dat duidt op de lichamelijke dood en allerlei andere concrete, materiële moeiten en ellenden, maar ook op de geestelijke dood van de ziel, een scheiding van Gods gunst en gemeenschap al tijdens die leven. En de eeuwige dood, die tegelijk lichamelijk en geestelijk is: een nooit ophoudend straflijden in de hel.
Maar: ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1:29). Die de zonde nalaat en de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid (1 Johannes 2:17). Door het geloof wordt Christus’ kruislijden en Zijn plaatsvervangende gehoorzaamheid toegerekend aan zondaren. Hij ”ontvangt de zondaars, en eet met hen” (Lukas 15:2).
Jezus kwam niet om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar Hij roept zondaars (Matthéüs 9:13). Mensen die met blindheid geslagen zijn, onvermijdelijk fouten maken, die van nature leven in de staat van geestelijke dood. Mensen die hebben gezondigd, en de heerlijkheid Gods mislopen, worden, door het geloof, ”om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is” (Romeinen 3:23,24).
-
Zondag: 1 Johannes 3:1-10 - ”…want de zonde is de ongerechtigheid.”
God, zoals die in het jodendom en later in het christendom –vooral tijdens de Reformatie– realiteit was, is uit het zicht van de doorsnee postmoderne mens verdwenen. Met de goede en rechtvaardige God raakte tevens het vreselijk karakter zoek van het begrip zonde. Zonde is in de actuele, zich van God distantiërende cultuur niet verschrikkelijk meer. Als een kind met de suikerpot speelde, is de geknoeide suiker niet meer bruikbaar. Dan zegt moeder: ”Da’s ook zonde.” En het woord onrecht kreeg in het dagelijks spraakgebruik vooral de betekenis dat ”ik” niet ontving wat mij in positieve zin zou toekomen. Veel medelanders weten nauwelijks wat ze met zo’n uitspraak als ”zonde is ongerechtigheid” (1 Johannes 3:4) moeten.
De oude Germanen kenden een woord dat betrekking had op horizontale verkwisting. Een van de varianten was het woord sunt. Het is sunt als een kind een schep suiker verknoeit. Zo wordt sunt in sommige streken van Nederland nog gebruikt. Dat woord sunt bood geen ruimte voor de christelijke opvatting over zonden als zedelijk kwaad, als overtreding van de wet. Mogelijk bestaat er overigens óók een relatie tussen het Latijns woord sons en het Nederlandse begrip zonde. Dat Latijnse woord sons betekende immers: schuldig of misdadig.
Ook in de Bijbel betekent het woord zonde meer dan horizontale overdaad. Hoewel zonde ook niet uitsluitend wordt gebruikt terzake van de verhouding met God. De priester Eli waarschuwde zijn zonen Hofni en Pinehas dat een mens ook tegen een mens kan zondigen (1 Samuël 2:25). En Petrus vroeg aan de Zaligmaker: ”HEERE! Hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven…” (Matthéüs 18:21).
Wat betekent het woord zonde in de Bijbel? Het Oude Testament gebruikt minstens vier woorden voor het begrip zonde. Zij hebben gemeenschappelijk dat zij alle actieve begrippen zijn. Zij beschrijven niet een toestand, maar een handelend een actief optreden van de mens tegen God. Als de apostel Johannes in het Nieuwe Testament schrijft dat zonde ongerechtigheid is, maakt hij daarmee de betekenis van het woord zonde glashelder: zonde is overtreding van of breken met Gods heilige wet. Eigenlijk dus met God Zelf.
Desondanks: als Mozes ongerechtigheid, overtreding en zonde in één adem noemt, roept hij de grootheid en vergevensgezindheid uit van zijn Meester: ”HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft” (Exodus 34:6,7). Zo spreekt ook Johannes over vergeving: Christus is geopenbaard, ”opdat Hij onze zonden zou wegnemen” (1 Johannes 3:5). Dus zonde kan worden vergeven!
Maar deze vergeving is niet zoiets als ‘goedkope genade’! Want als God vergeeft, is de consequentie dat de begenadigde mens absoluut breekt met de zonde. Uit liefde tot God. ”Die de zonde doet, is uit de duivel… Hiertoe is de zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” (1 Johannes 3:8). In zo’n begenadigd iemand ontstaat een dagelijkse worsteling. Paulus schrijft aan de gemeente te Rome: ”Ik heb een vermaak in de wet Gods, naar den inwendige mens; maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet van mijn gemoed” (Romeinen 7:22,23). Heb ik God al zó lief?