-

Maandag 23 april: Jeremia 3:6-14 Ken jij je zonde?

Jeremia 3:13: „Ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen de HEERE, uw God, hebt overtreden.”

Jeremia vergeleek de relatie van God met Juda en Israël met een huwelijk. Zowel Juda, de twee stammen, als Israël, de tien stammen, schond die relatie. Zoals een vrouw die er af en toe met een ander van door gaat (Jeremia 3:1,2). De Heere Jezus zei veel later: Je kunt geen twee heren dienen (Lukas 16:13). Het ”trouweloze” Juda dacht echter dat dit wel kon (Jeremia 3:10). Want tijdens de regering van Josia was sprake van een reformatie (2 Koningen 23). Maar die volksbekering bleek schijn. Juda maakte het later erger dan Israël (Jeremia 3:11). Daarom riep God juist Israël weer tot bekering: „Ken uw ongerechtigheid” (Jeremia 3:13).

Wat antwoord je, als iemand tegen jou zegt: „Ken je ongerechtigheid, je wetteloosheid, je zonde”? „Nou ja”, zeg je misschien: „Dan moet ik natuurlijk erkennen dat ik een zondaar ben. Nou, dat ben ik wel hoor. Vanzelfsprekend.”

Wacht even: Je kunt met prachtige woorden allerlei als vanzelfsprekend beschouwde dingen belijden. Dat gebeurt. Ook vanaf veel kansels. Zo hoort het toch? Zeker. Maar om iets te erkennen, moet je het eerst kennen. Wat heb je aan erkennen van zonde als er geen kennen voorafgaat? Ervaar je de pijn niet van het schuldig ongehoorzaam zijn? Is er dan geen sprake van een lege schuldbekentenis, zonder waarde?

Kennen is in de Bijbel ervaringskennis. Bij het kennen van God ben je in de Bijbel als mens met je hele bestaan betrokken. Niet alleen met je redenerende verstand. Zo ben je ook met je hele bestaan betrokken bij het zondigen. Je zondigt niet in de ruimte, maar tegen Iemand. Tegen God. Als je Hem niet kent, ken je de zonde niet op de ‘goede’ manier. Je ervaart geen pijn, omdat je de goede God verdriet doet.

„Ken uw ongerechtigheid”! Is dat niet om bang van te worden? Misschien wel. Maar als God in je leven kwam, weet je dat Hij recht heeft op jouw liefde en gehoorzaamheid. Misschien zing je met David: „Ik ken mijn overtredingen” (Psalm 51:5). Dan is vast ook dat andere lied je lief: „Doorgrond mij, o God! En ken mijn hart; beproef mij, ken mijn gedachten” (Psalm 139:23). En je weet toch dat zonden kennen, erkennen, belijden de weg vormt naar vergeving (Psalm 32:5)? „Ik zal u aannemen”, zei de HEERE (Jeremia 3:14).

-

Woensdag 25 april: Johannes 10:1-15 Kent de Heere jou?

Johannes 10:14: „Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en word van de Mijnen gekend.”

Die Joodse man was blind geboren. Jezus genas hem. De farizeeërs zaten hen beiden dwars (Johannes 9:16). Farizeeërs bleken weinig pastoraal. Ze leken meer op moordenaars. Maar de Heere Jezus typeerde Zichzelf als het tegendeel. Als de goede Herder. „Ik ken de Mijnen”, zei Hij. ”Ik stel Mijn leven voor de schapen” (Johannes 10:8-15). Zo’n herder leidt zijn schapen naar grazige weiden (Psalm 23:2). Hij beschermt z’n schapen tegen rovers en roofdieren. Er gaat er niet één verloren. Je bent veilig, als de goede Herder je kent!

De Heere Jezus gebruikte een gelijkenis. Zo’n aan het dagelijks leven ontleend, verzonnen verhaal, wil een belangrijke waarheid duidelijk te maken. Welke? De bij Adam en Eva begonnen zonde, had de dood tot gevolg (Genesis 2:17). Maar wat een wonder: het verlorene kan zalig worden. Er bestaat een uitverkiezing! (Eféze 1:3-6). Als God je zó kent, kan niemand je uit Zijn hand rukken (Johannes 10:28). Je bent veilig. ”Het vaste fundament Gods staat… de Heere kent degenen die Zijne zijn (2 Timothéüs 2:19).

Kent de Heere jou ook? Natuurlijk, Petrus zei: „Heere! Gij weet alle dingen” (Johannes 21:17). Maar kent de goede Herder jou als schaap? Zeg niet te gauw ”ja”. Want de schapen horen Zijn stem. Hij verwacht gehoorzaamheid van je. Als je bij Jezus hoort, luister je naar Zijn onderwijs. Je zingt net als David: „Laat mij van Uw geboden niet afdwalen.” Soms valt er nog maar één ding te belijden: ”Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten” (Psalm 119:10, 176).

De stem van de Heere Jezus is ook vol van genade. Hij kent Zijn schapen door en door. De goede Herder is als die vader die Zich ontfermt over de kinderen. Zo „ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen. Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn” (Psalm 103:13,14).

Als de Heere jou kent, leerde jij de Heere kennen. Net als Paulus. Hij schreef: ”Het heeft God behaagd Zijn Zoon in mij te openbaren” (Galaten 1:16). Zo kennen schapen Zijn stem. Net als de bruid: „Dat is de stem van mijn Liefste” (Hooglied 2:8). Welke stem volg ik? Jij? De stem van de slavendrijver uit de hel? Of die van de goede Herder?

-

Vrijdag 27 april: Filippensen 3:2-16 Wie Christus kent, heeft alles!

Filippensen 3:8: „Ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere.”

Saulus van Tarsen was ooit een brave farizeeër (Handelingen 23:6). Farizeeërs waren rechtzinnige, wettische mensen. Zij probeerden met hun eigen doen en laten God een plezier te doen. Zelfs, zoals Saulus, met het vervolgen van christenen. Maar op weg naar Damaskus verloor hij de macht over het stuur. De Heere Jezus kwam in z’n leven. Eerst ontdekkend. Saulus’ zonden ontmaskerend (Handelingen 9:5). Maar ook met Zijn liefde en genade. Later schreef Paulus: ”Het heeft God behaagd Zijn Zoon in mij te openbaren” (Galaten 1:16).

Alle goede werken van Paulus hadden niks te betekenen. Nee, het was nog veel erger. Ze bleken in feite zondig. Ze waren onrein, een wegwerpelijk kleed (Jesaja 64:6). En nu hoefde hij niet onder Gods rechtvaardig oordeel te sterven. Hij leerde Christus persoonlijk kennen. Hij kreeg genade. Leven. Dat vergeet je nooit meer! De apostel Johannes wist dat ook. Ooit viel zijn oog voor het eerst van z’n leven op Jezus als het Lam Gods. Onvergetelijk! Het was tien uur (Johannes 1:40). Wat kreeg Paulus de Heere Jezus onvoorstelbaar lief.

Hij typeerde z’n vroeger als verdiensten beschouwde goede werken als schade. Als vuilnis. Als drek (Filippensen 3:8). Dat kan betekenen: uitwerpsels van honden, of hondenvoer. In elk geval: vuile troep. Vergeleken bij het kennen van Christus, Zijn Persoon, Zijn werk, blijkt alles waardeloos. Want in dat kennen ligt het eeuwige leven (Johannes 17:3).

Je zult maar net als Paulus ontmaskerd worden als een vijand van God. Zo iemand heeft niet anders te verwachten dan de dood. Wat een niet in woorden uit te drukken wonder, als je voor het eerst in je leven ziet dat zo’n vijand nog met God verzoend kan raken en vrede bij God krijgen. Door Christus! (Romeinen 5:1,10). Je hoorde misschien twintig of dertig jaar over Jezus preken. Maar je had niks met Hem. Tot je jezelf als een doodschuldige vijand van God leerde kennen. Toen kwam het ogenblik dat Zijn dood waarde voor je kreeg. Heel persoonlijk.

Sommige mensen citeren graag de woorden van Paulus. Maar dan zo: „om de uitnemendheid van Christus.” En zeker: Christus is een voortreffelijke Zaligmaker. Maar het gaat er wel om, of je Hem ooit persoonlijke hebt ontmoet, of er sprake is van een individuele relatie met die Zaligmaker. Het gaat om ”het kennen van Christus”.

----

Zaterdag 28 april: 1 Korinthe 13 Straks komt het volmaakte.

1 Korinthe 13:9: „Wij kennen ten dele.”

Aan de andere kant van de golf van Korinthe lag het stadje Delphi. Daar was sprake van extatisch spreken onder heidense priesters en priesteressen. Dus indien je als christen in andere talen kon spreken, had je ook iets bijzonders. Maar Paulus relativeerde in zijn eerste de brief aan de christengemeente te Korinthe het belang van dat spreken in vreemde talen. De beste, de hoogste gave was voor hem niet tongentaal. Zelfs niet kennis (1 Korinthe 13:13).

Er is sprake van kennis. Natuurlijk. Je gaat niet voor niks op zondag naar de kerk. En in de week naar de catechisatie of de bijbelkring. Wij weten uit de Bijbel wat voor onze zaligheid nodig is. Gelukkig! De Heilige Geest is met Pinksteren uitgestort. Die leidt in al de waarheid. En Hij verheerlijkt Christus (Johannes 16:13,14). Dat betekent echter niet dat er geen raadsels overblijven. Maar als straks het volmaakte is gekomen, schreef Paulus, dan wordt alles wat ten dele is opgeheven, ongedaan gemaakt, teniet gedaan (1 Korinthe 13:10).

„Wij kennen ten dele” (1 Korinthe 13:9). Sommige mensen misbruiken die woorden om de waarheid van Gods Woord te relativeren. „Och joh, waarom zouden die moslims, of die hindoes ook niet een stukje van de waarheid hebben. Je moet niet altijd denken dat jij zelf alleen de waarheid in pacht hebt.” Dat is in feite het denken van de huidige, postmoderne cultuur. De stiefdochter van die cultuur heet ietsisme. „Er moet wel iets zijn, een soort hogere macht. Maar wij weten daar weinig van.” Zo redeneert ontkerstend West-Europa.

Maar je mag dat „wij kennen ten dele” niet op die manier misbruiken. Denk eens eenvoudig aan de Heere Jezus. Kwam Hij om alle oudtestamentische wetten en ceremoniën af te keuren, ongedaan te maken, opzij te schuiven? Nee, Hij kwam om de wet en de profeten te vervullen (Matthéüs 5:17). Zo is het ook met de kennis. Het kennen van God de Vader en de Heere Jezus en de Heilige Geest voor Gods kinderen zal op de jongste dag en daarna tot volkomenheid komen.

Dan houdt het ten dele kennen op. De raadsels die er nu nog zijn, de vragen, het niet begrijpen waarom de Heere niet anders met Zijn volk handelde, veranderen dan een lofzang. „Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed” (Openbaring 5:9).


-

Zondag 22 april: Exodus 5:1-9 (Er)ken jij God?

Exodus 5:2: „Ik ken de HEERE niet.”

Je zit in de huiskamer. Je kijkt door het raam. Je ziet over de stoep aan de andere kant van de straat een man lopen. Je weet zijn naam niet. Je hebt hem nooit ontmoet. Ken je hem dan? Nee, natuurlijk niet! Je kent iemand niet, als je hem slechts voorbij ziet lopen. Kennis is niet louter theoretisch inzicht of praktische informatie paraat hebben. Als je iets kent, heb je er ervaring mee, dan ben je er vertrouwd mee. Als je iemand kent, komt dat, omdat je met hem omging. Je hebt hem persoonlijk ontmoet, gezien, gehoord. Je weet iets van z’n karakter.

Zo kende de farao, de koning van Egypte, Israëls God niet, de HEERE die een verbond sloot met Zijn volk. Farao liet het tot slavernij vervallen volk niet vertrekken. Hij verzwaarde de lasten van Israël (Exodus 5:7). Daar zat meer achter: vijandschap. De farao was zo’n goddeloze, die zegt: ”Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen?” (Job 21:15). Hij weigerde God te (er)kennen. Dat brak hem zuur op. Want het gevolg was dat de Egyptenaren en de farao God leerden kennen in Zijn toorn! De HEERE streed voor Israël (Exodus 14:25).

Zit jij anders in elkaar dan de farao? Voel je je beter dan Petrus? Die zat bij het vuur in het huis van de hogepriester (Johannes 18:24). Hij ontkende drie keer dat hij Jezus, z’n Meester kende. Toen de haan kraaide, ging Petrus huilend naar buiten (Lukas 22:62). Wat zouden jij en ik gedaan hebben? God en Jezus (er)kennen? Moeilijke vraag! Of niet? Adam en Eva begonnen met God niet te (er)kennen. Toen ze naar de slang luisterden (Genesis 3:4-6). Zit dat weigeren om God te (er)kennen jou en mij dan eigenlijk niet in de genen?

De farao zei: „Ik ken de HEERE niet” (Exodus 5:2). Het aantal mensen in ons land dat zijn woorden beaamt, neemt toe. Kijk naar de kerkverlating. Maar binnen de kerk leven mensen die er feitelijk niet anders over denken. Omdat er bij hen geen enkele betrokkenheid bestaat op de daar gehoorde boodschap van zonde en genade. Jij bent toch niet zo iemand? Want met de farao liep het fout af. Je kunt beter bij dat Gods volk horen. Van hen geldt: „Zij zullen Mij allen kennen” (Jeremia 31:34).